Sensoren van het rijhulpsysteem
Het voertuig is uitgerust met meerdere ra-
dars en camera's, die worden gebruikt om
de afstand tussen de voorligger en uw
voertuig te detecteren, verkeers- of ver-
keersborden te identificeren en omlig-
gende voertuigen, voetgangers, enz. te
detecteren.
Vooruitkijkcamera, geplaatst achter de
binnenspiegel.
2 panoramische camera's op de
buitenspiegels.
1 panoramische camera, boven de
voorste kentekenplaat.
Voorwaartse millimetergolfradar, ge-
plaatst in het midden van de
voorbumper.
Hoekradars, geplaatst aan beide zijden
van de voor- en achterbumpers.
12 voor- en achterradars, geplaatst op
de voor- en achterbumpers.
1 panoramische camera, boven de ach-
terste kentekenplaat.
Beperkingen van de sensor van het
bestuurdersassistentiesysteem
De sensor van het bestuurdersassistentie-
systeem heeft bepaalde beperkingen. Let
bij het dagelijks gebruik van de auto op de
volgende omstandigheden, anders werkt
Rijden en parkeren
het bestuurdersassistentiesysteem moge-
lijk niet goed:
● Installeer nooit accessoires zoals kente-
kenplaatdecoratie of stickers in de ra-
dar, camera en omgeving. Anders kan
het werkbereik van de sensoren worden
beïnvloed, waardoor sommige rijhulp-
systemen niet werken.
● Hevige weersomstandigheden, zoals
zware sneeuw, zware regen en mist,
kunnen de sensoren verzwakken of er-
voor zorgen dat het systeem tijdelijk
niet werkt.
● Sterke verlichting, reflecterende opper-
vlakken, ijs of sneeuw, water, vuil op de
weg of vage rijstrookmarkeringslijnen
kunnen het vermogen van de camera
om voertuigen, voetgangers, verkeers-
borden of andere obstakels te herken-
nen aanzienlijk beïnvloeden.
● De radar kan worden gestoord door an-
dere radioapparatuur of sterke
radarreflecties.
● In sommige gevallen duurt het langer
dan verwacht voordat de radar andere
voertuigen detecteert of worden ze he-
lemaal niet gedetecteerd.
● Wanneer een voertuig op bochtige,
smalle en steile wegen rijdt of een tun-
nel in- of uitrijdt, is het mogelijk dat de
radar voorliggers of andere obstakels
niet detecteert.
● Sla nooit tegen de sensor of het omrin-
gende gebied.
● De scheuren/krassen of steenslag in het
bumpergebied achter de radar beïn-
vloeden de werking van de radar.
● Als de passagierscabine een zeer hoge
temperatuur heeft, kan de vooruitkijk-
camera tijdelijk worden uitgeschakeld.
Zolang de voorwaartse camera niet tot
een voldoende lage temperatuur is af-
gekoeld, zal hij niet automatisch op-
nieuw opstarten of opnieuw gaan
werken.
● Voor een normale werking van de radar
moet het sensorgebied vrij zijn van stof,
ijs, sneeuw of ander vuil en moet het
gebied regelmatig worden
schoongemaakt.
119