Rijden met uw auto
VÓÓR HET RIJDEN
Voor het instappen
• Zorg
ervoor
dat
alle
buitenspiegel(s) en lampen schoon
en onbedekt zijn.
• Verwijder rijp, sneeuw of ijs.
• Controleer de banden visueel op
ongelijkmatige
slijtage
beschadigingen.
• Controleer of er geen sporen van
lekkage onder de auto te zien zijn.
• Controleer
of
er
zich
obstakels achter de auto bevinden
wanneer u achteruit wilt rijden.
5-4
Vóór het starten
ruiten,
• Controleer of de motorkap, de
achterklep en de portieren goed
gesloten en vergrendeld zijn.
• Stel de positie van de stoel en het
stuurwiel af.
en
• Stel de binnen- en buitenspiegels
af.
• Controleer of alle verlichting werkt.
• Doe uw veiligheidsgordel om.
geen
Controleer of alle passagiers hun
veiligheidsgordel
hebben.
• Controleer
controlelampjes
instrumentenpaneel
waarschuwingen die in het display
van
het
worden weergegeven als het
contact in stand ON staat.
• Controleer of alle voorwerpen die u
bij u hebt goed opgeborgen of
goed vastgezet zijn.
Om de kans op ERNSTIG
LETSEL te beperken, moeten de
volgende voorzorgsmaatregelen
getroffen worden:
•
omgedaan
de
meters
en
•
in
het
en
de
instrumentenpaneel
•
•
WAARSCHUWING
Doe
uw
veiligheidsgordel
ALTIJD om. Alle inzittenden
moeten tijdens het rijden de
veiligheidsgordel
op
juiste manier dragen. Zie
"Veiligheidsgordels"
hoofdstuk
2
voor
informatie.
Rijd altijd defensief. Houd er
rekening
mee
dat
andere
bestuurders of voetgangers
onachtzaam kunnen zijn en
fouten kunnen maken.
Blijf u concentreren op het
rijden. Een bestuurder die
zich laat afleiden kan een
ongeval veroorzaken.
Bewaar
ruim
voldoende
afstand tot uw voorligger.
de
in
meer