Werken met de ingebouwde flitser
Gebruik een flitser om opnamen te maken bij zwakke belichting
of met achtergrondlicht.
De ingebouwde flitser werkt optimaal op een afstand van circa 0,7 m
tot 5 m tot het onderwerp. Vignettering (de hoeken van de opname worden
dan zwart vanwege een gebrek aan licht) kan optreden bij een afstand
van minder dan 0,7 m (deze afstand varieert enigszins, afhankelijk
van het gebruikte objectief en de ingestelde gevoeligheid. (p.238))
Zie "Werken met de flitser" (p.235) voor meer informatie over de ingebouwde
flitser en instructies voor het maken van opnamen met een externe flitser.
De flitsinstelling instellen
Flitsinstelling
Auto ontladen
C
flitser
Auto + Anti Rode
i
Ogen
Flitser aan
b
Flitser aan + Anti
D
Rode Ogen
Lange-
G
sluitertijdsync
Lange-sltrtd + Anti
H
Rode Ogen
2e sluitergordijn-
I
sync
Flitser uit
a
Meet het omgevingslicht automatisch en bepaalt
of de flitser gebruikt moet worden.
Hiermee gaat eerst een voorflits af om rode ogen
tegen te gaan. Daarna gaat de automatische flits af.
Schakelt de flitser in bij elke opname.
Activeert een voorflits voor Anti Rode Ogen voordat
de hoofdflits afgaat.
Afhankelijk van het omgevingslicht wordt een langere
sluitertijd ingesteld. Gebruik deze functie als u een
portretopname maakt tegen een zonsondergang;
persoon en zonsondergang komen dan beide
tot hun recht.
Eerst gaat een voorflits af om rode ogen tegen
te gaan. Daarna gaat de hoofdflits af met lange-
sluitertijdsynchronisatie.
Geeft een flits af onmiddellijk voordat het
sluitergordijn wordt gesloten. Daarmee maakt
u opnamen van bewegende onderwerpen alsof
die een lichtspoor achterlaten (p.237).
De flitser is uitgeschakeld.
Functie
61
3