100
2
Gebruik de vierwegbesturing (2345) om [Autofocusstand]
te selecteren, en druk op de knop 4.
Het scherm [Autofocusstand] verschijnt.
3
Selecteer een autofocusmethode
met de vierwegbesturing (45)
en druk op de knop 4.
U keert terug naar het bedieningspaneel.
4
• U kunt de instelling ook wijzigen bij [Focusinstellingen] in het menu
[A Opnamemodus 1].
• [Autofocusstand] wordt vast ingesteld op D wanneer de opnamestand
is ingesteld op n (Auto Picture), of c (Portret)/. (Portret bij nacht)/
R (Kinderen) van de stand H (Scène).
• [Autofocusstand] wordt vast ingesteld op E wanneer de opnamestand
is ingesteld op \ (Beweg. onderwerp)/l (Nachtsnapshot)/Z (Huisdier)/
n (Podiumbelichting) van de stand H (Scène).
• In de stand [Selecteren AF (25 pnt)], [Selecteren] of [Spot] kunt u alleen
opnamen maken door de ontspanknop volledig in te drukken als het
onderwerp scherp is. Om opnamen te kunnen maken terwijl het onderwerp
niet scherp is, stelt u [7. AF-ontspanopties] in op [Sluitervoorkeuze]
in het menu [A Pers.instelling 1].
Selecteren van het gewenste scherpstelgebied
U kunt de positie en het bereik van het autofocusgebied (AF-gebied)
instellen.
1
Selecteer [Selecteren AF (25 pnt)] of [Selecteren] bij stap 3
op p.100, en druk op de knop 4.
U keert terug naar het bedieningspaneel.
2
Druk op de knop 3 of druk de ontspanknop half in.
De camera is gereed voor het maken van een opname.
Autofocusstand
Autofocusstand
Selecteren AF (25 pnt)
Selecteren AF (25 pnt)
Annul.
Annul.
MENU
OK
OK
OK