Instelling van de witbalans
138
Past de kleur van een beeld aan gebaseerd op het omgevingslicht zodat
witte voorwerpen wit lijken.
Onderdeel
Auto
F
Daglicht
G
Schaduw
H
Bewolkt
^
5
Neonlicht
J
Lamplicht
I
Flitser
L
*2
f
Manual
K
*1 De hierboven genoemde kleurtemperaturen (K) zijn bij benadering gegeven.
Deze vertegenwoordigen geen exacte kleuren.
*2 CTE = Color Temperature Enhancement (kleurtemperatuurverbetering).
De witbalans wordt vast ingesteld op F wanneer de opnamestand
is ingesteld op n (Auto Picture) van de stand H (Scène).
Instelling
Wijzigt automatisch de witbalans.
(standaardinstelling)
Voor het maken van opnamen bij zonlicht.
Voor het maken van opnamen in de schaduw.
Hierdoor worden blauwe kleurzwemen
in een opname verminderd.
Voor het maken van opnamen op bewolkte
dagen.
Voor het maken van opnamen onder neonlicht.
Selecteer het type neonlicht.
D
Neonlicht - Daglicht kleuren
N
Neonlicht - Daglicht wit
W
Neonlicht - Koel wit
L
Neonlicht - Warm wit
Voor het maken van opnamen bij lampen
of ander kunstlicht. Hierdoor worden rode
kleurzwemen in een opname verminderd.
Voor het maken van opnamen met
de ingebouwde flitser.
Bij deze instelling handhaaft en versterkt
u de kleurtoon van de lichtbron op de opname.
Gebruik deze instelling voor het bij opnamen
handmatig aanpassen van de witbalans
aan het licht.
*1
Kleurtemperatuur
Ca. 4.000 tot
8.000K
Ca. 5.200K
Ca. 8.000K
Ca. 6.000K
Ca. 6.500K
Ca. 5.000K
Ca. 4.200K
Ca. 3.000K
Ca. 2.850K
Ca. 5.400K
—
—