130
Verlichting
De koplampen, achterlichten en ken‐
tekenverlichting blijven een instelbare
tijd branden wanneer u de auto ver‐
laat.
Inschakelen
1. Ontsteking uitschakelen.
2. Contactsleutel verwijderen.
3. Bestuurdersportier openen.
4. Richtingaanwijzerhendel naar u
toe trekken.
5. Bestuurdersportier sluiten.
Wordt het bestuurdersportier niet ge‐
sloten, dan gaat de verlichting na
twee minuten uit.
De uitstapverlichting wordt meteen
uitgeschakeld als u de richtingaanwij‐
zerhendel naar u toe trekt, terwijl het
bestuurdersportier geopend is.
U kunt de activering, deactivering en
duur van deze functie veranderen in
het menu Instellingen op het
Info-display. Persoonlijke instellingen
3 114.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 22.
Ontlaadbeveiliging accu
Laadfunctie afgestemd op accu
Deze functie garandeert een maxi‐
male levensduur van de accu door
een regelbare laadstroom en een op‐
timale vermogensverdeling van de
dynamo.
Om te voorkomen dat de accu onder
het rijden leegraakt, worden de vol‐
gende systemen automatisch in twee
fasen afgebouwd en ten slotte uitge‐
schakeld:
■ Hulpverwarming
■ Achterruit- en spiegelverwarming
■ Stoelverwarming
■ Aanjager
In de tweede fase ziet u in het Driver
Information Center een melding die
de activering van de ontlaadbeveili‐
ging accu bevestigt.
Uitschakeling van de verlichting
Om te voorkomen dat de accu leeg‐
raakt terwijl de ontsteking is uitge‐
schakeld, wordt de binnenverlichting
na enige tijd automatisch uitgescha‐
keld.