BASISPROCEDURES
OPMERKING: Als de motor niet
start, druk dan nogmaals op de
startknop.
8.
Kijk op de display of er geen
problemen zijn en om te con-
troleren of het olielichtje uit-
gaat.
9.
Ontgrendel de parkeerstand-
hendel. Ga na of het lichtje op
het multifunctionele instru-
mentenbord uitstaat.
BELANGRIJK: Als de
parkeerstandhendel niet wordt
ontgrendeld voordat het voertuig
wordt bediend, zal het vermogen
worden begrensd om schade aan
de transmissie te voorkomen. De
zoemer weerklinkt en het
verkllikkerlichtje
bestuurder te informeren over het
feit dat de parkeerstandhendel
ontgrendeld moet worden.
De motor uitzetten
1.
Stop het voertuig.
2.
Zet de motorstopschakelaar
op OFF.
1. RUN-stand (rijden)
2. STOP-stand
OPMERKING: De motor kan uitslui-
tend met de motorstopschakelaar
worden gestopt. Door de RF
D.E.S.S.-sleutel uit het contact te
verwijderen, wordt de motor niet
38
knippert om de
gestopt. De sleutel is alleen nodig
om het voertuig te starten.
3.
Neem de RF D.E.S.S.-sleutel
uit.
4.
Schakel de parkeerstandhen-
del in en vergrendel deze.
Het verklikkerlichtje
worden op de display
weergegeven.
5.
Schommel het voertuig naar
voor en naar achter om te
controleren dat de par-
keerstandhendel volledig inge-
schakeld is.
WAARSCHUWING
Schakel altijd de parkeerstand-
hendel in. Het voertuig kan ver-
der rijden als de parkeerstand-
hendel niet vergrendeld is. De
koppeling is steeds ontkoppeld
als het voertuig stilstaat zodat
de transmissie het voertuig niet
op zijn plaats zal houden.
6.
Stap af.
Automatische
motoruitschakeling
Dit voertuig beschikt over een
functie die de motor 3 minuten na
het bereiken van de bedrijfstempe-
ratuur stopt.
Er zal een uitschakelmelding op de
display verschijnen in combinatie
met een piepgeluid om aan te ge-
ven dat de motor binnenkort zal
worden uitgeschakeld.
De motor wordt gestopt behalve
bij een van de volgende gebeurte-
nissen.
-
De remmen worden bediend.
-
De gashendel wordt bediend.
en een P