Explosieveilige industriële reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
5.2.8
Visuele inspectie van leidingen
5.2.8.1
Leidingenwerk (optie: LC, LCX, OT)
Leidingen van circulatiesmeringen of ontluchtingsleidingen dienen bij vol oliepeil in combinatie met
oliepeilreservoir op lekkages te worden gecontroleerd.
Bij lekkages dienen de betreffende leidingen te worden vervangen. Neem in dat geval contact op met
de NORD-service.
5.2.8.2
Slangleidingen (optie: LC, LCX, CS1-X, CS2-X, OT)
Slangleidingen worden als zuig- en drukleidingen bij omloopsmeringen en koelaggregaten ingezet.
Met slangleidingen kan ook een oliepeilreservoir op de reductor worden aangesloten.
Slangleidingen zijn onderhevig aan een natuurlijk verouderingsproces door invloeden van buitenaf,
bijv. door UV-straling.
GEVAAR
Explosiegevaar
Elektrostatische ladingen kunnen vonken veroorzaken.
•
Gebruik uitsluitend elektrisch geleidende slangen.
Controleer slangleidingen en schroefverbindingen op lekkages, sneden, scheuren, poreuze plekken
en schuurplekken. Als de slangen beschadigd zijn, moeten ze worden vervangen. Neem hiervoor
contact op met de serviceafdeling van NORD.
5.2.9
Oliefilter (optie: CS1-X, CS2-X, LC/LCX)
De oliefilters beschikken standaard over een optische vervuildingsindicatie. In principe adviseren wij
om het filterelement ten laatste na een bedrijfstijd van een jaar te vervangen.
Reageert de vervuilingsindicatie, dan is het noodzakelijk het filterelement per omgaande te vervangen.
Voor verdere informatie moet eveneens de documentatie van de betreffende fabrikant worden
geraadpleegd.
5.2.10 Stof verwijderen
Stoflagen op het reductorhuis en op de ventilatorvinnen verminderen het koelvermogen en leiden tot
oververhitting. Verwijder afgezette stoflagen. Als de reductorbehuizing geribd is, moet er in het
bijzonder op worden gelet dat de ruimte tussen de ribben regelmatig wordt gereinigd, zodat er geen
stof- of vuilafzettingen ontstaan.
86
B 2050 nl-3921