Explosieveilige industriële reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
Op de plaats van opstelling moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan, zodat tijdens bedrijf
geen oververhitting optreedt:
•
De lucht moet aan alle zijden van de reductor vrij kunnen stromen.
•
Er moet een vrije ruimte zijn met een hoek van 30° bij de aanzuigopening voor een ventilator.
•
De reductor mag niet worden bekleed, ingebouwd of afgedekt worden.
•
De reductor mag niet worden blootgesteld aan hoogenergetische straling.
•
De warme afvoerlucht van andere aggregaten mag niet naar de reductor worden geleid.
•
De fundering of de flens waarop de reductor is bevestigd, mag tijdens bedrijf geen warmte in de
reductor inbrengen.
•
Voorkom stofontwikkeling in de buurt van de reductor.
Wanneer niet aan de bovengenoemde voorwaarden kan worden voldaan, dient men Getriebebau
NORD om advies te vragen.
De basis waarop de reductor wordt bevestigd, moet trillingsvrij, torsiestijf en horizontaal zijn De
vlakheid van het contactoppervlak op de fundering moet met de vereiste nauwkeurigheid worden
uitgevoerd (zie hoofdstuk 7.5 "Toleranties voor aanschroefvlakken"). De fundering moet worden
ontworpen in overeenstemming met het gewicht en het koppel, rekening houdend met de krachten die
op de reductor inwerken. Te zwakke basissen kunnen tijdens het gebruik tot een radiale en axiale
uitlijnfout leiden die tijdens de stilstand niet gemeten kan worden. Bij bevestiging van de reductor op
een betonnen fundering met behulp van steenschroeven of funderingsblokken, moet u geschikte
uitsparingen in de fundering aanbrengen. Spanrails moeten worden in uitgelijnde toestand op de
betonnen fundering ingegoten.
Lijn de reductor exact uit op de aan te drijven machine-as, zodat er geen extra krachten door spanning
in de reductor ingeleid worden. De levensduur van de assen, de lagers en de koppelingen is
afhankelijk van hoe exact de assen t.o.v. elkaar zijn uitgelijnd. Daarom dient altijd een nulafwijking bij
het uitlijnen te worden aangehouden. De toleranties van de aseinden en flensaansluitingsmaten vindt
u in het ordergerelateerde maatblad. Let ook op de vereisten in de gebruiksaanwijzing van de
gebruikte koppeling.
Zet de reductor vast met alle schroeven. Gebruik schroeven van minimaal kwaliteit 8.8. Draai de
schroeven vast met het juiste aanhaalmoment (zie hoofdstuk 7.4 "Aanhaalmomenten van bouten").
Aard de reductorbehuizing. Zorg bij motorreductoren voor aarding via de motoraansluiting.
36
B 2050 nl-3921