17
Werken met meethulpmiddelen
4. In het dialoogvenster kunt u de instellingen voor het alarm definiëren.
• Alarmconditie: de conditie die het alarm activeert. Toepasselijke waarden zijn Bo-
ven, Onder of Uit.
• Alarmlimiet: de temperatuurwaarde die de kritieke conditie zal zijn waarbij een
alarm geactiveerd wordt of niet.
• Alarmgeluid: toepasselijke waarden zijn Pieptoon of Geen geluid.
5. Druk op de navigatietoets. Hiermee sluit u het dialoogvenster.
17.8.4.2 Een alarm instellen voor een rechthoek of cirkel
Opm. Hiervoor wordt aangenomen dat u de camera eerder zodanig hebt ingesteld dat
ten minste één waarde (maximum, minimum of gemiddeld) in de resultatentabel wordt
weergegeven. Raadpleeg paragraaf 17.6 Waarden in de tabel met meetresultaten weer-
geven, pagina 69 voor meer informatie.
Volg deze procedure:
1. Om het meethulpmiddel te selecteren, raakt u het aan op het scherm. Het hulpmiddel
wordt nu weergegeven met één of meer grepen.
2. Druk op de navigatieknop, of tik op het hulpmiddel en houd het ingedrukt. Hierna
wordt een contextmenu weergegeven.
3. Selecteer
(Alarm instellen) en druk op de navigatieknop. Er wordt een dialoog-
venster weergegeven.
4. In het dialoogvenster kunt u de instellingen voor het alarm definiëren.
• Alarmconditie: de conditie die het alarm activeert. Toepasselijke waarden zijn Bo-
ven, Onder of Uit.
• Selecteer meting: toepasselijke instellingen zijn de waarden die u eerder hebt ge-
definieerd (Max, Min en/of Gem).
• Alarmlimiet: de temperatuurwaarde die de kritieke conditie zal zijn waarbij een
alarm geactiveerd wordt of niet.
• Alarmgeluid: toepasselijke waarden zijn Pieptoon of Geen geluid.
5. Druk op de navigatietoets. Hiermee sluit u het dialoogvenster.
#T810253; r. AB/43583/43592; nl-NL
72