17
Werken met meethulpmiddelen
Lokale parameters zijn gewoonlijk alleen effectief voor een vaste opstelling, waarbij elk
meethulpmiddel is ingesteld op een specifiek onderzoeksobject. Bij een algemene toe-
passing met handbediening zijn de globale parameters meestal voldoende.
Opm. Emissiegraad en Gereflecteerde temperatuur zijn de twee belangrijkste meetpa-
rameters die juist in de camera moeten worden ingesteld.
17.5.4.1 Globale parameters instellen
Volg deze procedure:
1. Druk op de navigatietoets om het menusysteem weer te geven.
2. Selecteer
(Metingsparameters) en druk op de navigatieknop. Hierna verschijnt
een submenu.
3. Selecteer met de navigatieknop een of meer van de globale meetparameters:
•
(Externe compensatie IR-doorkijkvenster).
•
(Objectafstand).
•
(Atmosferische temperatuur).
•
(Relatieve luchtvochtigheid).
•
(Gereflecteerde temperatuur).
•
(Emissiegraad).
4. Druk op de navigatieknop om een dialoogvenster weer te geven.
5. Verander de parameter met de navigatieknop.
6. Druk op de navigatieknop om dit te bevestigen en de menumodus te verlaten.
17.5.4.2 Lokale parameters wijzigen
U kunt de lokale parameters voor een meethulpmiddel wijzigen.
Een P naast het meethulpmiddel op het scherm geeft aan dat er lokale parameters zijn
geactiveerd voor het hulpmiddel.
Volg deze procedure:
1. Om het meethulpmiddel te selecteren, raakt u het aan op het scherm. Het hulpmiddel
wordt nu weergegeven met één of meer grepen.
2. Druk op de navigatieknop, of tik op het hulpmiddel en houd het ingedrukt. Hierna
wordt een contextmenu weergegeven.
#T810253; r. AB/43583/43592; nl-NL
68