36
Geschiedenis van infraroodtechnologie
Figuur 36.4 Samuel P. Langley (1834–1906)
De gevoeligheid van de infrarooddetector werd langzaam beter. Een andere belangrijke
doorbraak, waarvoor Langley zorgde in 1880, was de uitvinding van de bolometer. Deze
bestond uit een dunne zwartgemaakte platinastrip die werd aangesloten op één arm van
een brug van Wheatstone, waarop de infraroodstraling werd gericht en waarop een ge-
voelige galvanometer reageerde. Het schijnt dat dit instrument de warmte van een koe
kon detecteren op een afstand van 400 meter.
Een Engelse wetenschapper, Sir James Dewar, introduceerde het gebruik van vloeibaar
gemaakte gassen als koelmiddel (zoals vloeibare stikstof met een temperatuur van
-196 °C) in onderzoek bij lage temperaturen. In 1892 vond hij een unieke isolerende va-
cuümcontainer uit waarin vloeibaar gemaakte gassen hele dagen konden worden be-
waard. De gewone 'thermosfles', die wordt gebruikt voor het bewaren van warme en
koude dranken, is gebaseerd op zijn uitvinding.
Tussen 1900 en 1920 'ontdekten' de uitvinders van de wereld het infrarood. Er zijn veel
patenten uitgegeven voor apparatuur om mensen, wapens, vliegtuigen, schepen en zelfs
ijsbergen te detecteren. De ontwikkeling van de eerste besturingssystemen, in de mo-
derne betekenis van het woord, begon tijdens de oorlog van '14-'18, toen beide partijen
onderzoeksprogramma's wijdden aan militaire toepassingen van het infrarood. Deze pro-
gramma's omvatten experimentele systemen voor indringing bij/detectie van de vijand,
registreren van temperatuur op afstand, beveiligde communicatie en geleiding van vlie-
gende torpedo's. Een infraroodzoeksysteem dat in deze periode werd getest kon een na-
derend vliegtuig detecteren op een afstand van 1,5 km (0,94 miles) of een persoon die
meer dan 300 meter verwijderd was.
De gevoeligste systemen tot dit moment waren alle gebaseerd op variaties van het bolo-
meterprincipe, maar in het interbellum werden twee revolutionaire nieuwe infraroodde-
tectoren ontwikkeld: de beeldomzetter en de fotondetector. In eerste instantie kreeg de
beeldomzetter de meeste aandacht van het leger, omdat het de kijker voor het eerst in
de geschiedenis in staat stelde letterlijk in het donker te zien. De gevoeligheid van de
beeldomzetter was echter beperkt tot de nabije-infraroodgolflengten en de interes-
santste militaire doelen (dat wil zeggen vijandelijke soldaten) moesten worden verlicht
met infraroodzoekstralen. Aangezien hierbij het risico ontstond dat de positie van de kij-
ker werd verraden aan een met dezelfde apparatuur uitgeruste vijandelijke kijker, is het
begrijpelijk dat de belangstelling van het leger voor de beeldomzetter uiteindelijk
verdween.
De tactische militaire nadelen van zogenaamde 'actieve' (dat wil zeggen met een zoek-
straal uitgeruste) warmtebeeldsystemen vormden na WOII een stimulans voor groot-
schalige geheime militaire IR-onderzoeksprogramma's naar de mogelijkheden van de
ontwikkeling van een 'passief' (zonder zoekstraal) systeem op basis van de extreem ge-
voelige fotondetector. In deze periode voorkwamen de militaire geheimhoudingsbepalin-
gen dat er ook maar iets bekend werd gemaakt over de status van
infraroodbeeldtechnologie. Deze geheimhouding werd pas vanaf het begin van de jaren
1950 stukje bij beetje opgeheven en vanaf dat moment kwam eindelijk geschikte appara-
tuur voor warmtebeeldtechnologie beschikbaar voor de burgerwetenschap en -industrie.
203
#T810253; r. AB/43583/43592; nl-NL