26
Instellingen wijzigen
• Focus: dit submenu bevat de volgende instellingen:
◦ Autofocus: Bij automatische scherpstelling kan de infraroodcamera één van de vol-
gende scherpstelmethoden gebruiken:
– Contrast: de focus is gebaseerd op het maximaliseren van het beeldcontrast.
– Laser: de focus is gebaseerd op een laserafstandsmeting. De laser wordt inge-
schakeld wanneer de camera automatisch scherpstelt.
◦ Continue autofocus: met deze instelling wordt de continue autofocus in-/
uitgeschakeld.
• Displayinstellingen: dit submenu bevat de volgende instellingen:
◦ Schermrotatie: deze instelling bepaalt of de oriëntatie van de grafische overlay ver-
andert naargelang hoe u de camera houdt.
Opm. U kunt de schermrotatie ook inschakelen/uitschakelen in het swipe-down-
menu. Raadpleeg paragraaf 10.5 Swipe-downmenu, pagina 25 voor meer
informatie.
◦ Informatie beeldoverlay: deze instelling bepaalt welke beeldinformatie op de came-
ra als een overlay op het beeld wordt weergegeven. Raadpleeg paragraaf 10.6 In-
formatie beeldoverlay, pagina 25 voor meer informatie. U kunt kiezen uit de
volgende informatie om weer te geven:
– Datum en tijd.
– Emissiegraad.
– Gereflecteerde temperatuur.
– Afstand.
– Relatieve vochtigheid.
– Atmosferische temperatuur.
Opm. Deze instelling bepaalt alleen welke informatie als overlay op het beeld
wordt weergegeven. Alle beeldinformatie wordt altijd opgeslagen in het beeldbe-
stand en is beschikbaar in het beeldarchief.
◦ Schermhelderheid: de schuifbalk voor schermhelderheid wordt gebruikt om de hel-
derheid van het scherm te regelen.
Opm. U kunt de helderheid van het scherm ook regelen in het swipe-downmenu.
Raadpleeg paragraaf 10.5 Swipe-downmenu, pagina 25 voor meer informatie.
• Geolocatie: dit submenu bevat de volgende instellingen:
◦ GPS: met deze instelling wordt de GPS in-/uitgeschakeld.
• Lamp en laser: dit submenu bevat de volgende instellingen:
◦ Lamp en laser aan: met deze instelling worden de cameralamp en de laserpointer
ingeschakeld.
◦ Lamp en laser inschakelen + lamp als flitser gebruiken: deze instelling wordt ge-
bruikt om de flitsfunctie in te schakelen. Wanneer de flitsfunctie is ingeschakeld,
gaat de cameralamp knipperen wanneer een beeld wordt opgeslagen.
◦ Alles uitschakelen: met deze instelling worden de cameralamp, de laserpointer en
de flitsfunctie uitgeschakeld.
• Automatisch uitschakelen: deze instelling bepaalt hoe snel de camera automatisch
wordt uitgeschakeld. De beschikbare opties zijn Off, 5 min en 20 min.
• Interface-opties gebruiken: dit submenu bevat de volgende instellingen:
◦ Handmatige aanpassingsmodus: deze instelling bepaalt het type handmatige
beeldaanpassingsmodus. Beschikbare opties zijn Niveau, Max, Min en Niveau, be-
reik. Raadpleeg paragraaf 15.3 Het infraroodbeeld aanpassen, pagina 54 voor
meer informatie.
◦ Emissiemodus: deze instelling bepaalt hoe de meetparameter emissiviteit zal wor-
den ingevoerd. Beschikbare opties zijn Waarden selecteren en Selecteren uit ma-
terialentabel. Raadpleeg paragraaf 15.6 De metingsparameters wijzigen, pagina
59 voor meer informatie.
#T810253; r. AB/43583/43592; nl-NL
97