17
Werken met meethulpmiddelen
3. Selecteer
(Lokale parameters gebruiken).
4. Druk op de navigatietoets.
weergegeven.
5. Druk op de navigatieknop om het gebruik van lokale parameters te activeren.
(pictogram met opgevulde indicator) wordt weergegeven samen met een submenu.
6. Selecteer met de navigatieknop een of meer van de lokale meetparameters.
7. Druk op de navigatieknop om een dialoogvenster weer te geven.
8. Verander de parameter met de navigatieknop.
9. Druk op de navigatietoets. Hiermee sluit u het dialoogvenster.
10. Druk hierna op de navigatieknop en selecteer
11. Druk op de navigatieknop om dit te bevestigen en de menumodus te verlaten.
Opm. Wanneer u een ander meethulpmiddel selecteert, worden de lokale parameters
teruggesteld. Als u de lokale parameters wilt bewaren, gebruikt u de gebruikersinstellin-
gen, zie paragraaf 17.3 Gebruikersinstellingen bewerken, pagina 64.
17.5.5 Gerelateerde onderwerpen
Voor uitgebreidere informatie over parameters en hoe u de emissiegraad en gereflec-
teerde schijnbare temperatuur juist instelt, zie paragraaf 33 Thermografische meettech-
nieken, pagina 187.
17.6 Waarden in de tabel met meetresultaten
weergeven
17.6.1 Algemeen
Voor de rechthoek- en cirkelmeethulpmiddelen kunt u de camera instellen op weergave
van de maximale, minimale, gemiddelde waarden en oppervlaktewaarden in de
resultatentabel.
17.6.2 Procedure
Volg deze procedure:
1. Om het meethulpmiddel te selecteren, raakt u het aan op het scherm. Het hulpmiddel
wordt nu weergegeven met één of meer grepen.
2. Druk op de navigatieknop, of tik op het hulpmiddel en houd het ingedrukt. Hierna
wordt een contextmenu weergegeven.
3. Gebruik de navigatieknop om
4. Druk op de navigatietoets. Hierna verschijnt een submenu.
#T810253; r. AB/43583/43592; nl-NL
(pictogram met niet-opgevulde indicator) wordt
(Gereed).
(Max/min/gem) te selecteren.
69