STUURWIEL/STUURBEKRACHTIGING
1
Hoogte- en diepteafstelling
Trek aan de hendel 1 en zet het stuurwiel in
de gewenste stand; druk de hendel voorbij
het zware punt om het stuurwiel te blokke-
ren.
Controleer of het stuurwiel goed is vergren-
deld.
Voer, om veiligheidsredenen,
deze afstellingen uitsluitend uit
als de auto stilstaat.
1.60
Snelheidsafhankelijke
stuurbekrachtiging
Het systeem past de mate van bekrachtiging
aan de snelheid van de auto aan.
Bij het parkeren is er veel bekrachtiging
(voor meer comfort) en met het toenemen
van de snelheid vermindert de bekrachtiging
(voor een grotere veiligheid bij snel rijden).
Zet nooit de motor af tijdens het
rijden: bij uitgeschakelde motor
is er geen bekrachtiging.
Storingen
– A l s
d e
b o o d s c h a p
"Controleerstuurbekracht." op het in-
strumentenpaneel wordt weergegeven
in combinatie met het controlelampje
©
, raadpleeg dan snel een merk-
dealer.
– Als de boodschap "Storing stuurbe-
kracht." op het instrumentenpaneel wordt
weergegeven en het controlelampje
®
oplicht, stop dan de auto zodra
het mogelijk is en raadpleeg uw merk-
dealer.
Laat het stuurwiel niet in een uiterste
stand gedraaid staan als de auto stil
staat.
Rijd niet met een slecht opgeladen accu.
Het gevaar bestaat dat de besturing niet
goed werkt.
Bij stilstaande motor of bij een storing in
het systeem blijft het mogelijk het stuur-
wiel te draaien. Er moet meer kracht
gezet worden.
Bij het snel draaien van het stuurwiel is
het normaal dat u een geluid hoort.