CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN
1
Uitschakelen van de functie ESC (met
inbegrip van de tractiecontrole (ASR))
In sommige situaties (het rijden op heel
zachte ondergrond: bijv. sneeuw, modder
of het rijden met sneeuwkettingen), kan het
systeem de kracht van de motor verminde-
ren om het slippen te beperken. Als u dit niet
wenst, kan de functie uitgeschakeld worden
door schakelaar 1 in te drukken.
De boodschap "ESC ingeschakeld" ver-
schijnt op het instrumentenpaneel om u te
waarschuwen.
2.26
(3/5)
Als u deze functie uitschakelt, wordt de
tractiecontrole (ASR) ook uitgeschakeld.
Omdat het ESC en de ASR voor extra veilig-
heid zorgen, raden wij af om met deze func-
tie uitgeschakeld te rijden. Herstel de wer-
king van deze functie zo snel mogelijk door
weer op schakelaar 1 te drukken.
NB: Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld bij elke onderbreking van de
motor.
Noodstopbekrachtiging
Dit systeem is een aanvulling op het ABS dat
zorgt voor het verminderen van de remweg
van de auto.
De werking van het systeem
Aan de snelheid waarmee het rempedaal
wordt ingedrukt, herkent het systeem een
noodsituatie. In zo'n noodsituatie ontwikkelt
de rembekrachtiging zijn maximale kracht
en kan de regeling door het ABS in werking
komen.
Het ABS-remsysteem blijft werken zolang
het rempedaal ingedrukt is.
Oplichten van de alarmknipperlichten
Afhankelijk van de auto, kunnen deze bij
krachtig afremmen gaan branden.