A Een beeldstijl aanpassenK
U kunt de beeldstijl naar wens aanpassen door afzonderlijke
parameters te wijzigen, bijvoorbeeld [Scherpte] en [Contrast]. Maak
proefopnamen om het resultaat te bekijken. Zie pagina 129 voor het
aanpassen van [Monochroom].
Door bij stap 3 [Stand.inst.] te selecteren, kunt u de
standaardparameterinstellingen van de respectieve beeldstijl herstellen.
Als u opnamen wilt maken met de aangepaste beeldstijl, volgt u stap 2
op pagina 125 om de aangepaste beeldstijl te selecteren. Vervolgens
kunt u de opnamen maken.
Druk op de knop <XA>.
1
Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
Selecteer een beeldstijl.
2
Selecteer een beeldstijl en druk
vervolgens op <B>.
Selecteer een parameter.
3
Selecteer een parameter,
bijvoorbeeld [Scherpte], en druk
vervolgens op <0>.
Stel de parameter in.
4
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de parameter naar wens
aan te passen en druk op <0>.
Druk op de knop <M> om de
aangepaste parameters op te slaan.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
verschijnt weer.
Parameterinstellingen die afwijken
van de standaardinstelling worden
blauw weergegeven.
127