Meetresultaten tonen
Met de beeldschermindeling PGM + T PROBE STATUS kunnen de
resultaten van de gereedschapsmeting in de additionele
statusweergave getoond worden (in de machinewerkstanden). De
TNC toont dan links het programma en rechts de meetresultaten.
Meetwaarden, die de toelaatbare slijtagetolerantie hebben
overschreden, duidt de TNC aan d.m.v. „∗" . Meetwaarden, die de
toelaatbare breuktolerantie overschreden hebben, d.m.v. een „B" .
TT 120 kalibreren
Voor het kalibreren, moet de juiste radius en de juiste
lengte van het kalibreergereedschap in de
gereedschapstabel TOOL.T ingegeven zijn.
In de machineparameters 6580.0 t/m 6580.2 moet de
positie van de TT 120 binnen het bereik van de machine
zijn vastgelegd.
Als één van de machineparameters 6580.0 t/m 6580.2
veranderd wordt, moet er opnieuw gekalibreerd worden.
De TT 120 wordt gekalibreerd d.m.v. de meetcyclus TCH PROBE 30.
Het kalibreringsproces verloopt automatisch. De TNC bepaalt ook
automatisch de verstelling van het midden van het
kalibreergereedschap. Hiervoor draait de TNC de spil, nadat de helft
van de kalibreercyclus is afgewerkt, 180°.
Als kalibreergereedschap wordt een exact cilindrisch deel
toegepast, b.v. een cilinderstift. De kalibreerwaarde slaat de TNC op
en wordt meeberekend bij de daaropvolgende
gereedschapsmetingen.
Kalibreercyclus programmeren: in de werkstand
programmeren/bewerken toets TOUCH PROBE
indrukken.
Meetcyclus 30 TT KALIBREREN kiezen: softkey
TT KALIBR. indrukken
Veilige hoogte: positie in de spilas ingeven, waarbij
een botsing met werkstukken of spanmiddelen is
uitgesloten. De veilige hoogte relateert zich aan het
actieve referentiepunt van het werkstuk. Wanneer de
veilige hoogte zo klein wordt ingegeven, dat de punt
van het gereedschap beneden de bovenkant van de
teller zou liggen, positioneert de TNC het
kalibreergereedschap automatisch boven de teller
(veiligheidszone uit MP6540).
58
NC-voorbeeldregels
6 TOOL CALL 1 Z
7 TCH PROBE 30.0 TT KALIBREREN
8 TCH PROBE 30.1 HOOGTE: +90
5 Programmeren: Gereedschappen