Coörd. werkstukoppervlak Q203 (absoluut): coördinaat
werkstukoppervlak.
2
veiligheidsafstand Q204 (incrementeel): coördinaat
e
spilas, waarin botsing tussen het gereedschap en het
werkstuk (spaninrichting) uitgesloten is.
Midden van de 1
tap in de hoofdas van het bewerkingsvlak.
Midden van de 2
tap in de bijas van het bewerkingsvlak.
Lengte van de 1
van de tap, parallel aan de hoofdas van het
bewerkingsvlak.
Lengte van de 2
van de tap, parallel aan de bijas van het
bewerkingsvlak.
Hoekradius Q220: radius van de hoek van de tap.
Overmaat 1e as Q221 (incrementele waarde):
overmaat in de hoofdas van het bewerkingsvlak,
gerelateerd aan de lengte van de tap. Wordt door de
TNC alleen voor de berekening van de voorpositie
gebruikt.
RONDKAMER (cyclus 5)
1 Het gereedschap steekt in op de startpositie (kamermidden) van
het werkstuk en verplaatst naar de eerste diepte-instelling.
2 Aansluitend beschrijft het gereedschap met de aanzet F de in de
afbeelding rechts getoonde spiraalvormige baan; voor zijdelingse
verplaatsing k zie cyclus 4 KAMERFREZEN.
3 Dit proces herhaalt zich, totdat de diepte is bereikt.
4 Aan het einde verplaatst de TNC het gereedschap naar de
startpositie terug.
Let vóór het programmeren op het volgende:
Positioneerregel op het startpunt (midden van de kamer)
van het bewerkingsvlak met radiuscorrectie R0
programmeren.
Positioneerregel op het startpunt in de spilas
(veiligheidsafstand boven het werkstukoppervlak)
programmeren.
Het voorteken van de parameter diepte legt de
werkrichting vast.
Een door het midden snijdende vingerfrees gebruiken
(DIN 844), of voorboren in het midden van de kamer.
144
as Q216 (absoluut): midden van de
e
as Q217 (absoluut): midden van de
e
zijde Q218 (incrementeel): lengte
e
zijde Q219 (incrementeel): lengte
e
Y
Q218
Q207
Q217
Q216
Y
8 Programmeren: Cycli
X
Q221
X