DIEPBOREN (cyclus 1)
1 Het gereedschap boort met de ingegeven aanzet F van de
actuele positie tot de eerste diepte-instelling.
2 Vervolgens wordt het gereedschap door de TNC in ijlgang FMAX
teruggetrokken en weer verplaatst tot aan de eerste diepte-
instelling, verminderd met de voorstopafstand t.
3 De besturing bepaalt de voorstopafstand automatisch:
boordiepte tot 30 mm: t = 0,6 mm
boordiepte boven de 30 mm: t = boordiepte/50
maximale voorstopafstand 7 mm
4 Aansluitend boort het gereedschap met de ingegeven
aanzet F naar een volgende diepte-instelling.
5 De TNC herhaalt dit proces (1 t/m 4), totdat de ingegeven
boordiepte is bereikt.
6 Op de bodem van de boring trekt de TNC het gereedschap, na de
STILSTANDSTIJD voor het vrijmaken, met FMAX naar de
startpositie terug.
Let vóór het programmeren op het volgende:
Positioneerregel op het startpunt (midden van de boring)
van het bewerkingsvlak met radiuscorrectie R0
programmeren.
Positioneerregel op het startpunt in de spilas
(veiligheidsafstand boven het werkstukoppervlak)
programmeren.
Het voorteken van de cyclusparameter diepte legt de
werkrichting vast.
Veiligheidsafstand
gereedschapspunt (startpositie) en
werkstukoppervlak.
Boordiepte
(incrementeel): afstand tussen
werkstukoppervlak en bodem van de boring (punt van
de boor).
Diepte-instelling
betrekking heeft op de verplaatsing van het
gereedschap. De TNC verplaatst in één slag naar
diepte als:
diepte-instelling en boordiepte gelijk zijn
de diepte-instelling groter is dan boordiepte
De boordiepte hoeft geen veelvoud van de
diepte-instelling te zijn.
Stilstandstijd in seconden: tijd, die het gereedschap
op de bodem van de boring stilstaat voor het
vrijmaken.
Aanzet F: verplaatsingssnelheid van het gereedschap
bij het boren in mm/min.
HEIDENHAIN TNC 410
(incrementeel): afstand tussen
(incrementeel): maat, die
Z
NC-voorbeeldregels:
1
Y L DEF 1.0 DIEPBOREN
2
Y L DEF
1.1 AFST 2
3
Y L DEF
1.2 DIEPTE -20
4
Y L DEF
1.3 VERPL. 5
5
Y L DEF
1.4 ST.TIJD 0
6
Y L DEF 1.5 F500
X
125