7 Dit proces (6) herhaalt zich, totdat alle bewerkingen van de
tweede lijn zijn uitgevoerd.
8 Aansluitend verplaatst de TNC het gereedschap naar het startpunt
van de volgende lijn.
9 In een pendelbeweging worden alle verdere lijnen afgewerkt.
Startpunt 1
as Q225 (absoluut): coördinaat van het
e
startpunt in de hoofdas van het bewerkingsvlak.
Startpunt 2
as Q226 (absoluut): coördinaat van het
e
startpunt in de bijas van het bewerkingsvlak.
Afstand 1
as Q237 (incrementeel): afstand tussen de
e
afzonderlijke punten op de lijn.
Afstand 2
as Q238 (incrementeel): afstand tussen de
e
afzonderlijke lijnen.
Aantal kolommen Q242: aantal bewerkingen op de
lijn.
Aantal regels Q243: aantal lijnen.
Rotatiepositie Q224 (absoluut): hoek, waarom het
totale patroon wordt geroteerd. Het rotatiecentrum
ligt in het startpunt.
Veiligheidsafstand Q200 (incrementeel): afstand
tussen gereedschapspunt en werkstukoppervlak.
Coörd. werkstukoppervlak Q203 (absoluut): coördinaat
werkstukoppervlak.
2e veiligheidsafstand Q204 (incrementeel): coördinaat
v.d. spilas waarin botsing tussen het gereedschap en
het werkstuk (spaninrichting) is uitgesloten
HEIDENHAIN TNC 410
Y
Q226
Q225
Z
Q200
Q203
NC-voorbeeldregels:
54
Y L DEF 221 PATROON LIJNEN
Q225=+15
;STARTPUNT 1e AS
Q226=+15
;STARTPUNT 2e AS
Q237=+10
;AFSTAND 1e AS
Q238=+8
;AFSTAND 2e AS
Q242=6
;AANTAL KOLOMMEN
Q243=4
;AANTAL REGELS
Q224=+15
;ROTATIEHOEK
Q200=2
;VEILIGHEIDSAFSTAND
Q203=+0
; OÖR. OPPERVLAK
Q204=50
;2e VEILIGHEIDSAFSTAND
Q238
Q224
X
Q204
X
161