Alarm deactiveren
–
Druk op de ontgrendelingstoets op de
transpondersleutel.
Geactiveerd alarm uitschakelen
–
Druk op de ontgrendelingstoets op de
transpondersleutel of steek de transpon-
dersleutel in het contactslot.
Overige alarmfuncties
Automatische herinschakeling van het
alarm
De functie voorkomt dat u de auto verlaat zon-
der het alarm uit te schakelen.
Als u geen van de portieren noch het koffer-
deksel binnen twee minuten na uitschakeling
van het alarm opent wanneer de auto met de
transpondersleutel ontgrendeld (en het alarm
gedeactiveerd) werd, wordt het alarm automa-
tisch opnieuw ingeschakeld. De auto wordt
bovendien opnieuw vergrendeld.
Transpondersleutel defect
Als u het alarm niet kunt uitschakelen met de
transpondersleutel (als bijvoorbeeld de batterij
van de sleutel leeg is), kunt u de auto als volgt
ontgrendelen, het alarmsysteem deactiveren
en de motor starten:
1. Open het bestuurdersportier met het
afneembare sleutelblad - zie pagina 53.
> Het alarm gaat af, de alarmindicatie
knippert snel en de sirene klinkt.
2. Steek de transpondersleutel in het con-
tactslot.
> Het alarm wordt gedeactiveerd en de
alarmindicatie dooft.
3. Start de motor.
Alarmsignalen
Bij alarm gebeurt het volgende:
•
Er klinkt een sirene totdat u het alarm uit-
schakelt. Bij inactiviteit gaat de sirene na
30 seconden lang automatisch uit. De
sirene heeft zijn eigen accu en werkt volle-
02 Sloten en alarm
dig onafhankelijk van de startaccu in de
auto.
•
Alle richtingaanwijzers knipperen totdat u
het alarm uitschakelt. Bij inactiviteit gaan
ze na vijf minuten automatisch uit.
Beperkt alarmniveau
Om te voorkomen dat het alarmsysteem onbe-
doeld afgaat als u bijvoorbeeld een hond in een
vergrendelde auto achterlaat of een autotrein
of veerverbinding gebruikt, dienen de bewe-
gingsmelder en de niveausensoren tijdelijk te
worden gedeactiveerd.
De te volgen procedure is identiek aan die bij
tijdelijke uitschakeling van de Safelock-functie,
zie pagina 60.
*
Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Alarm*
02
65