08 Wielen en banden
Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)*
Algemene informatie
Het bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS, Tyre Pressure Monitoring System)*
waarschuwt de bestuurder, wanneer de span-
ning in één of meer banden te laag is. Het sys-
teem maakt gebruik van sensoren in de ven-
tielen van de banden. Bij snelheden van ca.
40 km/h controleert het systeem de banden-
spanning. Als de spanning dan te laag is, gaat
het waarschuwingslampje
mentenpaneel branden en verschijnt er een
melding op het display.
Er zitten alleen TPMS-sensoren in de ventielen
van de wielen die in de fabriek werden gemon-
teerd.
Bij gebruik van wielen zonder TPMS-sensor zal
iedere keer dat u meer dan 10 minuten lang
sneller rijdt dan 40 km/h de melding
Bandensp.systeem Service vereist
nen.
Controleer het systeem altijd na het verwisse-
len van wielen om er zeker van te zijn dat de
vervangende wielen compatibel zijn met het
systeem.
Voor informatie over de juiste bandenspan-
ning, zie pagina 396.
08
Ook mét dit systeem moet u het normale
onderhoud aan de banden blijven plegen.
*
328
Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
BELANGRIJK
Als er een storing optreedt in het banden-
spanningscontrolesysteem, gaat het waar-
schuwingslampje
paneel branden en verschijnt er een mel-
ding. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat er een
wiel gemonteerd werd met een sensor die
niet past bij het bandenspanningscontrole-
systeem van Volvo.
op het instru-
Bandenspanningscontrolesysteem
afstellen
Om de aanbevolen bandenspanning van Volvo
aan te kunnen houden is het mogelijk het ban-
denspanningscontrolesysteem af te stellen,
bijvoorbeeld bij een zware belading.
N.B.
De motor mag niet lopen tijdens het kalibre-
verschij-
ren van de banden.
U verricht instellingen met de knoppen op de
middenconsole, zie pagina 210.
1. Pomp de banden tot de juiste spanning op
en activeer de sleutelstand I of II.
2. Open het menusysteem MY CAR om naar
de menu's voor
Bandenspanning
3. Kies
Bandenspanning kalibreren
4. Druk op OK.
5. Start de auto en rijd ten minste 1 minuut
op het instrumenten-
Bij een lage bandenspanning
Als op het display de melding verschijnt dat de
bandenspanning laag is:
1. Controleer de bandenspanning van alle
2. Pomp de band(en) tot de juiste spanning
3. Rijd ten minste 1 minuut onafgebroken in
Bandenspanningscontrole deactiveren/
activeren
U verricht instellingen met de knoppen op de
Instellingen
middenconsole, zie pagina 210.
te gaan
1. Activeer de sleutelstand I of II.
.
onafgebroken op een snelheid van
40 km/h of hoger en ga na of de melding
verdwijnt.
> De kalibratie is dan afgerond.
vier de wielen.
op.
de auto op een snelheid van 40 km/h of
hoger en ga na of de melding verdwijnt.
N.B.
De motor mag niet lopen bij het activeren/
deactiveren van de bandenspanningscon-
trole.