9.1.5 Buiten bedrijf
Dit display maakt het voor de gebruiker mogelijk om een pomp tij-
delijk uit bedrijf te nemen voor service/onderhoud of vanwege
storingen tijdens bedrijf.
Wanneer een pomp uit bedrijf is genomen wordt deze verwijderd
uit de lijst met pompen die kunnen worden ingeschakeld.
Het systeem blijft in bedrijf met slechts één pomp.
Voorbeeld 1
Kies de pomp die uit bedrijf moet worden genomen.
•
Pomp 1 (buiten bedrijf)
•
Pomp 2 (in bedrijf).
Voorbeeld 2
Pomp 1 wordt uit bedrijf genomen, en wisselbedrijf wordt inge-
schakeld. Het systeem blijft in bedrijf met slechts één pomp.
Deze pomp wordt nu geregeld via de in/uitschakelniveaus voor
pomp 2. Het maakt hierbij niet uit welke pomp uit bedrijf is geno-
men. Als wisselbedrijf is uitgeschakeld wordt de overgebleven
werkende pomp geregeld door diens eigen in/uitschakelniveaus.
De gebruiker kan een defecte of inefficiënte pomp uit bedrijf
nemen. Het uit bedrijf nemen van een pomp neemt de noodzaak
weg om diens alarmmeldingen/waarschuwingen naar het
SCADA-systeem te zenden.
De pompen hebben altijd een aanduidingsnum-
N.B.
mer, of wisselbedrijf nu is in- of uitgeschakeld.
Pad: Instellingen > Basisfuncties > Niet in bedrijf >
Afb. 37
Niet in bedrijf
9.1.6 Geïnstalleerde modules
Met dit display is het voor de gebruiker mogelijk om het
Dedicated Controls systeem te configureren.
Het aantal geïnstalleerde IO 351B modules in het systeem moet
worden ingevoerd.
Vink voor elke pomp het hokje aan als de genoemde module,
motorbeveiliger of frequentie-omvormer is geïnstalleerd.
•
IO 351B (maximaal drie modules)
•
IO 111
•
MP 204
•
CUE of VFD.
Wanneer een module is geselecteerd, dan kunnen de gegevens
van de module worden bekeken in het statusdisplay van
"Pomp x". Zie paragraaf
6.2 Specifieke
hangen af van de daadwerkelijke configuratie van het systeem.
Deze instellingen hebben betrekking op de gese-
lecteerde modules en functies gerelateerd aan
N.B.
elke module.
Pad: Instellingen > Basisfuncties > Geïnstalleerde modules >
Afb. 38
Geïnstalleerde modules
IO 111 geïnstalleerd voor
Vink het hokje aan bij "Pomp 1" of "Pomp 2" om aan te geven dat
een IO 111 module voor die pomp is geïnstalleerd.
GENIbus-nummer (adres)
Pompnummer
IO 111*
1
9 (40)
2
10 (41)
3
11 (42)
4
12 (43)
5
13 (44)
6
14 (45)
Het GENIbus-nummer (adres) kan worden inge-
N.B.
steld met de DIP-switches op de IO 111 module.
* De DIP-switches op de IO 111 module moeten worden inge-
steld op busconfiguratie als de IO 111 module moet worden
geconfigureerd door middel van een PC Tool. Zie de installa-
tie- en bedieningsinstructies voor de IO 111.
** De MP 204 kan niet samen met de CUE gebruikt worden.
De Grundfos SM 111 module wordt gedeeltelijk ondersteund,
d.w.z. alleen alarm wordt ondersteund. Statuswaarden kunnen
niet worden gebruikt of bekeken op de CU 362.
pomp. De statuswaarden
Module
MP 204**
CUE
1
1
2
2
3
3
4
4
5
5
6
6
31