Hoofdstuk 2: Het systeem configureren
Wilt u toestaan dat alle telefoons in het netwerk uitgaande oproepen maken, dan wijst u
dezelfde SIP-identiteit aan deze telefoons toe (zie
de optie "algemeen" kunt u alle telefoons in het netwerk selecteren om uitgaande oproepen
eenvoudiger te configureren.
Samenvattend houdt dit in dat u bij het maken van de SIP-identiteit informatie opgeeft die
vergelijkbaar is met de onderstaande waarden, waarbij het toestelnummer 200 toebehoort aan
de telefoniste, terwijl de instelling Algemeen verwijst naar alle telefoons die met het netwerk
zijn verbonden:
Nadat u de telefoons hebt geconfigureerd om samen te werken met het SIP-netwerk van de
serviceprovider, registreert de telefoon van de telefoniste zich bij de SIP-registratieserver om
alle inkomende oproepen te ontvangen. Eén van de andere telefoons in het netwerk registreert
zich om uitgaande oproepen voor alle andere telefoons in het netwerk door te verbinden.
Deze registratie is een continu proces dat automatisch plaatsvindt. U kunt echter opgeven hoe
vaak telefoons zich registreren bij de SIP-registratieserver (bijvoorbeeld iedere 3600
seconden).
Geval B: Iedereen heeft een directe lijn (doorkieslijn)
Als iedereen een doorkieslijn heeft, dient u een unieke SIP-identiteit aan elke telefoon toe te
wijzen (zie
SIP-identiteit toewijzen
inkomende en uitgaande oproepen.
Wilt u in dit geval de SIP-interoperabiliteit configureren, dan dient u informatie op te geven die
vergelijkbaar is met de onderstaande waarden wanneer u SIP-identiteiten maakt:
SIP-identiteit:
Wachtwoord:
Lid (uitgaande oproepen):
Lid (inkomende
oproepen):
70
Handleiding systeembeheer Avaya one-X Quick Edition release 3.1.0
SIP-identiteit:
Wachtwoord:
Lid (uitgaande oproepen):
Lid (inkomende oproepen):
op pagina 67). In dit geval verwerkt elke telefoon zijn eigen
1715557654
12000
201
201
SIP-identiteit toewijzen
1715557600
12700
Algemeen
200
1715557655
12001
202
202
op pagina 67). Met
1715557656
12002
203
203
Mei 2007