Bijlage A: Beperkingen en veiligheidsmaatregelen
Deze bijlage beschrijft de beperkingen van het IRMA-bloedanalysesysteem.
A.1 Beperkingen
De metingen op het IRMA-systeem zijn accuraat en nauwkeurig, zoals in bijlage D, Prestatiekarakteristieken te zien is. Maar er
kunnen bronnen van fouten ontstaan uit de onjuiste verzameling en hantering van bloedmonsters (pre-analytische fouten)
en bepaalde fysiologische condities.
A.2 Veelvoorkomende bronnen van monsterafnamefouten
Het IRMA-systeem is ontworpen om veel pre-analytische fouten te elimineren die geassocieerd worden met testvertragingen,
monsteropslag en verwerking. Er kunnen analysefouten ontstaan door de onjuiste verzameling of hantering van
bloedmonsters. Deze fouten kunnen verband houden met de flebotomietechniek, het heparinetype en de concentratie en
snelheid waarmee de spuit gevuld wordt, inadequate vermenging van het monster, onjuiste opslag van het monster, en
vertragingen in de analyse. De CLSI-normen zijn uitstekende referenties voor monsterverzameling en -hantering.
De volgende bronnen van monsterafnamefouten moeten altijd in overweging worden genomen als de testresultaten
inconsistent zijn met de conditie van de patiënt of met een eerder gevestigde trend:
Pre-analytische fouten
•
Het monster werd niet meteen na afname geanalyseerd. Glycolyse bij leukocyten, plaatjes en reticulocyten kunnen er
de oorzaak van zijn dat pCO
•
Het monster werd niet anaeroob afgenomen, wat leidde tot vervuiling met kamerlucht. pH, pCO
geïoniseerde calciumwaarden kunnen veranderen als gevolg van blootstelling aan kamerlucht.
•
Een monster werd niet goed bewaard.
- Monsters die voor de analyse gekoeld werden, kunnen resulteren in foutief verhoogde kaliumwaarden als gevolg
van kaliumlekkage uit erythrocyten en andere cellen.
- Monsters voor pH en bloedgassen werden niet binnen 5 minuten na afname geanalyseerd, en werden bij
kamertemperatuur bewaard, wat resulteerde in waardeveranderingen.
•
Vertraagd losmaken van het tourniquet tijdens venapunctie kan leiden tot valselijk verhoogde kaliumwaarden of
verdunningseffecten.
•
Hemolyse tijdens de monstercollectie kan ook leiden tot valselijk verhoogde kaliumwaarden.
•
Het monster werd afgenomen in een spuit die niet compatibel is met het IRMA-systeem. Zie paragraaf 2, Spuitvereisten.
•
Het monster was niet goed vermengd voorafgaand aan de monsteranalyse.
•
Het monster werd niet krachtig genoeg geïnjecteerd om het kalibreermiddel te vervangen.
•
Onvoldoende monsterhoeveelheid.
•
Een onjuiste injectietechniek introduceerde bellen in het monsterpad; bellen werden voor de analysefase niet uit het
monsterpad verdreven.
Effecten van fysiologische condities op de testresultaten
•
Bloed van patiënten die bepaalde therapeutische behandelingen ontvangen, of met bepaalde fysiologische condities,
kan interfereren met de prestatie van bloedsensoren. Raadpleeg de standaarddocumenten zoals "Effects of Diseases
on Clinical Laboratory Tests"
•
De accuratesse van op geleidbaarheid gebaseerde hematocrietmetingen is afhankelijk van een specifieke reeks
witte-bloedceltellingen en de totale eiwitconcentratie
de cardiopulmonale bypass, wat mogelijk invloed heeft op de geleidbaarheid van het monster, en daarom op de
hematocrietresultaten.
hemodilutie. Elke instelling moet protocollen instellen om te bepalen wanneer een patiënt niet langer als lijdend aan
een hemodilutie moet worden beschouwd.
•
Het berekende totale hemoglobine (tHb) is gebaseerd op aannames die in sommige fysiologische condities misschien
niet van toepassing zijn.
•
De berekende parameters voor TCO
fysiologische condities misschien niet van toepassing zijn.
en geïoniseerde calciumwaarden toenemen en de pH- en pO
2
voor meer informatie.
5
Wanneer een patiënt van de cardiopulmonale bypass afkomt, kan deze nog steeds lijden aan
7
8,9
, HCO3-, BEb, BEecf, tHb en O
2
4
. De totale eiwitspiegels kunnen laag zijn in patiënten aan
6
Sat zijn gebaseerd op aannames die in sommige
2
5
A.1
9 Bijlagen
1, 2, 3
-waarden afnemen.
4
2
, pO
, en
2
2
4