Probleem – onregelmatige binnentemperatuur
1. De in- en afstelling van de regelaar van de
warmtepomp zijn niet aangepast aan de eisen/
wensen van de klant.
2. Onjuist gepositioneerde/geïnstalleerde sen-
soren.
14.8
Bedrijfsprobleem – Diversen
Probleem – De warmtepomp blijft maar doordraaien zonder te stoppen
1. Lucht in het verwarmingssysteem.
2. Gebrek aan koudemiddel, onvoldoende koude-
middel in het systeem.
3. Gewijzigde omstandigheden. Hebt u uw ver-
warmings- en/of tapwaterbehoefte vergroot?
Probleem – Draait op elektrisch verwarmingselement
1. Bedrijfsmodus BIJVERWARMING is geselec-
teerd.
2. De compressor werkt niet vanwege een alarm.
54
Oorzaak
Controleer de instellingen voor KAMER en
STOOKLIJN, MIN, MAX, STOOKLIJN 5, STOOKLIJN
0, STOOKLIJN –5 en WARMTESTOP.
Controleer of de buitensensoren en eventuele
kamersensoren zijn geïnstalleerd volgens de
instructies en of ze gekalibreerd zijn.
Oorzaak
Luister of er lucht zit in de warmtepomp en het
verwarmingssysteem.
Controleer met behulp van een manometer en
een thermometer of de oververhitting van de
unit correct is voor het specifieke koudemiddel.
Controleer vervolgens op dezelfde manier of de
koeling van de unit correct is. Zie afzonderlijke
instructies voor koeltechnieken.
• Als de warmtepomp gedimensioneerd is voor
een bepaalde behoefte en deze behoefte wordt
opgevoerd, is de warmtepomp wellicht niet in
staat om de gewenste kamertemperatuur aan te
houden
• Als het tapwaterverbruik toeneemt, is er meer
tijd nodig voor de productie van tapwater, waar-
door er minder tijd is voor de warmteproductie
Oorzaak
Als deze bedrijfsmodus geselecteerd is, wordt
voor verwarming en tapwaterproductie de bijver-
warming gebruikt in plaats van de compressor.
Controleer het alarm dat op de display wordt
weergegeven.
Problemen oplossen
Problemen oplossen
Problemen oplossen
VMBME110
Stel de onjuiste waarden bij in de regelaar van de
warmtepomp.
KAMER = Gewenste binnentemperatuur
STOOKLIJN = Moet zo worden ingesteld dat de
gewenste binnentemperatuur (KAMER) wordt
aangehouden ongeacht de buitentemperatuur.
MIN = Laagste instelwaarde op de aanvoerleiding
ongeacht de buitentemperatuur (mits warmte-
stop niet van toepassing is).
MAX = Hoogste instelwaarde op de aanvoerlei-
ding ongeacht de buitentemperatuur.
STOOKLIJN 5,0,-5 = De aanvoertemperatuur kan
bij deze buitentemperaturen 5°C hoger of lager
worden ingesteld.
WARMTESTOP = Zet de productie van warmte
volledig stop als de buitentemperatuur minimaal
gelijk is aan de ingestelde waarde. Om warmte-
stop af te sluiten, moet de buitentemperatuur
zakken tot 3°C onder de ingestelde waarde.
• Controleer of de kamersensor op een geschikte
plek is geplaatst die representatief is voor het
gebouw. Indien nodig kalibreren. Vermijd plaat-
sing bij buitendeuren, ramen en warmtebronnen.
• Plaats de buitensensor volgens de instructies en
kalibreer deze indien nodig.
Ontlucht het verwarmingssysteem volgens de
installatiehandleiding.
Als de koeling niet op het juiste peil ligt in ver-
houding tot het specifieke koudemiddel en te
laag ligt, is er onvoldoende koudemiddel in de
unit. Volg de juiste procedure (afhankelijk van het
type koudemiddel) voor het toevoegen van de
juiste hoeveelheid koudemiddel.
Als er een lek lijkt te zitten in het koudemiddelcir-
cuit, voert u een lekdetectie uit en verhelpt u het
probleem. Als er geen lekdetector voorhanden
is, brengt u zeepwater aan op de plek waar u
een lek vermoedt en kijkt u of er bellen ontstaan.
Controleer ook op olie. Deze kan namelijk uit het
koudemiddelcircuit komen.
Als de warmtepomp niet in de behoefte kan
voorzien, vervangt u deze door een pomp met
een groter vermogen of zorgt u via een bijver-
warming voor een groter vermogen.
Als de modus BIJVERWARMING geselecteerd is
en u deze niet meer wilt gebruiken, verandert u
de modus in AUTO. De warmtepomp regelt dan
zowel de compressor als de bijverwarming.
Verhelp het probleem en reset het alarm. Zie
"Bedrijfsprobleem – Alarm".
Actie
Actie
Actie