BEDIENINGSORGANEN
WAARSCHUWINGS-
KNIPPERLICHTEN
Druk op de knop A-fig. 58, ongeacht de
stand van de contactsleutel.
Als het systeem is ingeschakeld, branden
Î
¥
de lampjes
en
op het instrumen-
tenpaneel.
Druk voor uitschakeling de knop A nog-
maals in.
Het gebruik van de waarschuwingsknip-
perlichten is afhankelijk van de wetgeving
van het land waarin u zich bevindt. Houdt
u aan de voorschriften.
Noodstop
Bij een noodstop schakelen automatisch de
waarschuwingsknipperlichten in en gaan ge-
Î
¥
lijktijdig de lampjes
en
op het instru-
mentenpaneel branden.
De functie schakelt automatisch uit als de
remvertraging niet meer het karakter van
een noodstop heeft.
Deze functie voldoet aan de huidige wet-
telijke voorschriften.
fig. 58
MISTLAMPEN VOOR
(indien aanwezig)
Druk bij ingeschakelde buitenverlichting
op de knop B-fig. 59.
Druk voor uitschakeling nogmaals op de
knop.
F0Q0637m
fig. 59
MISTACHTERLICHTEN
Druk voor inschakeling op de knop
C-fig. 59. Deze werken alleen als het dim-
licht of de mistlampen voor zijn ingescha-
keld.
Druk voor uitschakeling nogmaals op de
knop.
F0Q0636m
65