5
L Dimlicht en grootlicht
6
R Mistachterlicht in- of uitschakelen
Bij activering van het dimlicht wordt het contro‐
lelampje voor het standlicht T gedeactiveerd
en door het controlelampje dimlicht L ver‐
vangen.
De auto altijd overeenkomstig wettelijke
#
regelingen veilig en voldoende verlicht parke‐
ren.
* AANWIJZING Accu-ontlading door stand‐
licht
Als het standlicht gedurende meerdere uren
ingeschakeld blijft, wordt de accu belast.
Indien mogelijk het rechter X of het
#
linker W parkeerlicht inschakelen.
Bij een sterke accu-ontlading wordt het stand- of
parkeerlicht ten gunste van de volgende motor‐
start automatisch uitgeschakeld.
De exterieurverlichting (behalve stads- en par‐
keerlicht) wordt automatisch uitgeschakeld als
het bestuurdersportier wordt geopend.
De aanwijzingen met betrekking tot de oriën‐
R
tatieverlichting in acht nemen .
Werking van het automatisch rijlicht
Het standlicht, dimlicht en dagrijlicht wordt over‐
eenkomstig de stand van het contact, het
draaien van de motor en het omgevingslicht
automatisch geschakeld.
& WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door uitgeschakeld dimlicht bij zicht‐
beperkingen
Als de verlichtingsschakelaar in de stand
à staat, schakelt het dimlicht bij mist,
sneeuw en andere zichtbeperkingen zoals
spatwater niet automatisch in.
De verlichtingsschakelaar in dergelijke
#
situaties in de stand L draaien.
Het automatische rijlicht is slechts een hulpmid‐
del. De bestuurder blijft te allen tijde verant‐
woordelijk voor het inschakelen van de verlich‐
ting.
Licht en zicht 131
Mistachterlicht in- of uitschakelen
Voorwaarden
De verlichtingsschakelaar bevindt zich in de
R
stand L of Ã.
De toets R indrukken.
#
De landspecifieke regelingen voor gebruik van
het mistachterlicht in acht nemen.
Lichtbundel instellen (halogeenkoplampen
zonder actief onderstel)
Met de koplampverstelling wordt de lichtbundel
van de koplampen aan de beladingstoestand van
de auto aangepast.