VERLICHTING EN SIGNALEN (2/2)
2
3
Mistlichten voor
g
Draai de middelste ring 3 van de
schakelaar tot het symbool zichtbaar wordt
bij het merkteken 2.
Het mistlicht kan alleen werken als een bui-
tenverlichting is ingeschakeld. Een controle-
lampje op het instrumentenpaneel licht op.
Zodra de weersomstandigheden dit toelaten
moet u het mistachterlicht uitschakelen om
de achter u rijdende weggebruikers niet te
hinderen.
1.74
Mistachterlicht
h
Draai de middelste ring 3
van de schakelaar tot het symbool zichtbaar
wordt bij het merkteken 2.
Het mistlicht kan alleen werken als een bui-
tenverlichting is ingeschakeld. Een controle-
lampje op het instrumentenpaneel licht op.
Zodra de weersomstandigheden dit toelaten
moet u het mistachterlicht uitschakelen om
de achter u rijdende weggebruikers niet te
hinderen.
e
Uitschakelen van de
mistlichten
Draai de middelste ring 3 van de schakelaar
tot het symbool zichtbaar wordt bij het merk-
teken 2.
Het bijbehorende controlelampje op het in-
strumentenpaneel licht op.
Bij het uitschakelen van de verlichting, gaan
ook de mistlichten voor en achter uit.