CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES
De aanwezigheid en de werking van de lampjes ZIJN AFHANKELIJK VAN HET LAND EN HET UITRUSTINGSNIVEAU.
A
D
Waarschuwingslampje hand-
remvastgezet en waarschu-
wingslampje remsysteem
Het gaat blauw branden bij het aanzetten
van het contact. Als dit verschijnt tijdens het
remmen of rijden van de auto en als er ook
een piepsignaal klinkt, betekent dit dat een
van de remcircuits een te laag remvloeistof-
peil heeft. Verder rijden kan gevaarlijk zijn.
Ga naar een merkdealer.
(2/4)
Ò
Toets met verschillende func-
ties (rood of oranje)
Rood waarschuwingslampje
onmiddellijk stoppen
Dit gaat branden bij het aanzetten van het
contact en dooft zodra de motor start. Het
gaat tegelijk met andere waarschuwings-
lampjes branden en gaat vergezeld van een
geluidssignaal.
Het dwingt u, voor uw veiligheid, direct te
stoppen zonder het verkeer in gevaar te
brengen. Stop de motor en start deze niet
opnieuw.
Roep de hulp in van een merkdealer.
Oranje waarschuwingslampje
Dit gaat branden wanneer het contact wordt
aangezet en dooft zodra de motor draait.
Het kan met andere waarschuwingslampjes
op het instrumentenpaneel oplichten.
Het is nodig direct voorzichtig naar een
merkdealer te rijden. Als u dit voorschrift ne-
geert, loopt u het risico dat uw auto bescha-
digd wordt.
Ô
Waarschuwingslampje koel-
vloeistoftemperatuur
Als dit blijft branden tijdens het rijden en er
een geluidssignaal klinkt, wijst dit op een
oververhitting van de motor. Zet de auto stil
en laat de motor één tot twee minuten statio-
nair draaien. De temperatuur moet afnemen.
Als dit niet zo is moet u de motor stoppen.
Laat de koelvloeistof afkoelen voordat u het
peil ervan controleert. Roep indien nodig de
hulp in van een merkdealer.
Ä
Waarschuwingslampje luchtver-
ontreiniging
Het gaat branden bij het aanzetten van het
contact en dooft dan.
– Als het continu brandt, moet u zo snel
mogelijk een merkdealer raadplegen;
– Als het knippert, moet u vaart verminde-
ren tot het knipperen ophoudt. Raadpleeg
zo spoedig mogelijk een merkdealer.
Raadpleeg de paragraaf "Tips voor onder-
houd en minder luchtverontreiniging" in
hoofdstuk 2.
1.61