WAARSCHUWING BIJ VERLIES VAN BANDENSPANNING
SYSTEEM B (vervolg)
Lekke band
Het controlelampje
en het rode con-
Ò
trolelampje
blijven branden en er
klinkt een geluidssignaal.
Die geven aan dat minstens een van de
banden lek is of een veel te lage spanning
heeft. Vervang de band of roep de hulp in
van een merkdealer als deze lek is. Pomp
de band op als de bandenspanning te laag
is.
Als het rode controlelampje
Ò
brandt, moet u voor
uw eigen veiligheid meteen
stoppen zonder het verkeer in
gevaar te brengen.
Drukzender banden controleren
Het controlelampje
knippert meer-
dere seconden en blijft dan branden, verge-
zeld van het oranje controlelampje
Die geven aan dat in minstens een van de
wielen geen drukzender zit (bijvoorbeeld het
reservewiel). Is dit niet het geval, neem dan
contact op met een merkdealer.
Corrigeren van de bandenspanning
De bandenspanning moet koud worden
gecorrigeerd (raadpleeg de sticker op de
zijkant van het bestuurdersportier).
Indien u de bandenspanning niet bij koude
banden kunt controleren, moet u de opge-
geven waarden met 0,2 tot 0,3 bar (3 PSI)
verhogen.
Verlaag nooit de spanning van een
warme band.
(7/7)
Vervangen van wielen/banden
Voor dit systeem zijn specifieke uitrustingen
nodig (wielen, sierdoppen enz.). Raadpleeg
de paragraaf "Banden" in hoofdstuk 5.
Raadpleeg een merkdealer voor het vervan-
Ò
.
gen van de banden en om de geschikte ac-
cessoires voor het systeem te kennen die
beschikbaar zijn: bij gebruik van andere ac-
cessoires kan het goed functioneren van het
systeem niet gegarandeerd worden.
Reservewiel
Het reservewiel, als uw auto daarmee is uit-
gerust, heeft geen wielsensor.
Als het reservewiel op de auto is gemon-
teerd, verschijnen controlelampje
en het oranje controlelampje
instrumentenpaneel.
Pompset
Vanwege de specifieke eigenschappen
van de ventielen, mag u alleen uitrustin-
gen gebruiken die door de merkdealer
goedgekeurd zijn. Raadpleeg de paragraaf
"Pompset voor de banden" in hoofdstuk 5.
Ò
op het
2.29