WAARSCHUWING BIJ VERLIES VAN BANDENSPANNING
SYSTEEM A (vervolg)
Display
Banden oppompen
Het controlelampje
blijft branden.
Dit betekent dat minstens een van de
banden te zacht of lek is.
Pomp een te zachte band op.
Vervang een lekke band of neem contact op
met een merkdealer.
Controleer de bandenspanning van de vier
koude banden en pas ze zo nodig aan; stel
nadien de referentiewaarde voor de banden-
spanning opnieuw in.
Het controlelampje
gaat uit nadat de
referentiewaarde voor de bandenspanning
opnieuw ingesteld is.
Een plots verlies van bandenspanning
(klapband ...) kan mogelijk niet door het
systeem worden opgespoord.
2.26
Resetten van de bandenspanning starten
Het controlelampje
knippert meer-
dere seconden en blijft dan branden.
Dit betekent dat het verzoek om de referen-
tiewaarde voor de bandenspanning opnieuw
in te stellen opnieuw moet worden verzon-
den.
Systeem niet beschikbaar
Het controlelampje
knippert meer-
dere seconden en blijft dan branden.
Dit betekent dat de auto is uitgerust met een
reservewiel dat van een ander formaat is
dan de andere vier wielen en dat dit wiel op
de auto is gemonteerd.
Systeem controleren
Het controlelampje
knippert meer-
dere seconden en blijft dan branden, verge-
zeld van het oranje controlelampje
Dit wijst op een systeemfout. Raadpleeg een
merkdealer.
(4/7)
Corrigeren van de bandenspanning
De bandenspanning moet koud worden
gecorrigeerd (raadpleeg de sticker op de
zijkant van het bestuurdersportier).
Indien u de bandenspanning niet bij koude
banden kunt controleren, moet u de opge-
geven waarden met 0,2 tot 0,3 bar (3 PSI)
verhogen.
Verlaag nooit de spanning van een
warme band.
Elke keer dat de banden worden opgepompt
of de bandenspanning wordt gecorrigeerd,
moet de referentiewaarde voor de banden-
spanning opnieuw worden ingesteld.
Vervangen van wielen/banden
Gebruik uitsluitend uitrusting die door een
merkdealer goedgekeurd is, want anders
bestaat het risico dat het systeem te traag of
niet correct werkt. Raadpleeg de paragraaf
"Banden" in hoofdstuk 5.
Ò
.