Statistische gegevens invoeren en bewerken
T I P
NUM-weergavetoetsen van het Statistische aplet
10-6
De Numerieke weergave (
gegevens in het Statistische aplet in te voeren. Elke kolom
vertegenwoordigt een variabele met de naam C0 tot C9.
Nadat u de gegevens hebt ingevoerd, dient u de dataset
in de Symbolische weergave te definiëren (
Een gegevenskolom dient minstens vier gegevenspunten
te hebben, om geldige statistieken van twee variabelen te
bieden, of twee gegevenspunten voor een statistiek van
één variabele.
U kunt statistische gegevenswaarden ook opslaan door
de lijsten van HOME in de Statistische
gegevenskolommen te kopiëren. Bijvoorbeeld in HOME
slaat L1
C1 een kopie van de lijst L1 op in de
gegevenskolomvariabele C1.
De Numerieke weergavetoetsen in het Statistische aplet
zijn:
Toets
) wordt gebruikt om
Betekenis
Kopieert het gemarkeerde item in
de bewerkingsregel.
Voert een nulwaarde in boven de
gemarkeerde cel.
Sorteert de aangegeven
onafhankelijke gegevenskolom in
stijgende of dalende volgorde en
herschikt vervolgens een
aangegeven afhankelijke (of
frequentie) gegevenskolom.
Schakelt tussen grotere en kleinere
tekengrootten.
Hiermee schakelt u tussen
statistieken voor één variabele of
twee variabelen. Deze instelling
beinvloedt de statistische
berekeningen en curves. Het label
geeft aan welk instelling momenteel
actief is.
).
Statistisch aplet