Meet- en regelgedrag van de
regelaar tijdens de kalibratie
Tijdens de kalibratie: De insteluit‐
gangen worden gedeactiveerd. Uit‐
zondering: wanneer een basischarge
of een handmatige instelbare varia‐
bele is ingesteld. Deze blijft actief. De
meetwaarde-uitgang
[Normsignaaluitgang mA] wordt
bevroren, volgens de instellingen in
het menu mA-uitgang.
Bij een succesvolle kalibratie / con‐
trole worden alle foutcontroles die
betrekking hebben op de meet‐
waarde, weer gestart. De regelaar
slaat bij een succesvolle kalibratie de
bepaalde gegevens voor nulpunt en
steilheid op.
Gebruikte kalibratie-oplossing
De gebruikte kalibratie-oplossing
weggooien. Informatie hierover: zie
veiligheidsinformatieblad van de kali‐
bratie-oplossing.
Voor de kalibratie zijn twee testreservoirs
met kalibratie-oplossing nodig. Het fluori‐
degehalte van kalibratie-oplossingen moet
minimaal 0,5 ppm F
sensor moet bij het verwisselen van de
kalibratie-oplossing grondig worden afge‐
spoeld met water zonder fluoride.
-
uit elkaar liggen. De
1.
Druk bij de basisweergave op de
-toets.
2.
Kies met de pijltoetsen de
[Tweepunts cal.]
3.
Ga verder met
CAL F -
Tweepunts cal.
Doop sensor in buffer 1
Sensorwaarde
Sensorspanning
Start met <CAL>
Afb. 51: Kalibratie fluoride-sensor (CAL)
4.
Doop de sensor in het testreservoir
1 met kalibratie-oplossing. De
sensor hierbij licht bewegen
5.
Ga verder met
[Kalibratie loopt]
ð
CAL F -
Tweepunts cal.
Sensorwaarde
Wijzig met <OK>
Afb. 52: Kalibratie fluoride-sensor (CAL)
6.
Ga verder met
waarde te wijzigen of ga verder met
om verder te gaan met de kali‐
bratie
7.
Ga verder met
Kalibreren
2,50 ppm
161.4 mV
A1038
.
2,50 ppm
Ga verder met <CAL>
A1040
om de ppm-
89