gang bijna 0 %. Het setpoint wordt echter
nooit exact bereikt. Daardoor ontstaat een
permanente regelafwijking. Bij het bijre‐
gelen van grote veranderingen, is het
doorschieten mogelijk.
PI-regelaar:
Dit regelaartype wordt toegepast bij een
niet geïntegreerd regeltraject (bijv. door‐
loopneutralisatie). Hierbij moet het door‐
schieten worden vermeden. Er mag geen
permanente regelafwijking ontstaan. Het
setpoint moet altijd worden aangehouden.
Er is een doorlopende toevoeging van de
doseerchemicalie noodzakelijk. Dat de
regelaar bij het bereiken van het setpoint
de dosering niet stopt, is geen fout.
PID-regelaar:
Dit regelaartype heeft de eigenschappen
van een PI-regelaar. Door een differentië‐
rend regelaandeel
bepaalde tijd vooruit en kan daarom rea‐
geren op in de toekomst te verwachten
veranderingen. Dit type wordt toegepast
als in het meetproces meetpieken
optreden en deze snel moeten worden bij‐
geregeld.
12.2
Regeling parameter [Sys‐
teemrespons]
[Systeemrespons] wordt
Onder menupunt
de systeemrespons van de regelaar inge‐
steld.
Standaard
De regelaar reageert op basis van de P-,
PI, PID-karakteristiek, zoals beschreven in
Ä Hoofdstuk 12.1 „Regeling
hoofdstuk
parameter [Type]" op pagina 116 .
[D] kijkt deze een
De
[Standaard] is de keuze [1-zijdig] gere‐
gelde processen.
[Dode zone]
[Dode zone] wordt bepaald door een
De
setpoint boven en onder. De
werkt alleen bij een
als voor elke richting een actor aanwezig
is.
[Dode zone] heeft tot doel, te zorgen
De
dat het regeltraject niet in resonantie
komt. Ligt de meetwaarde binnen de
beide setpoints, vindt geen aansturing van
de actoren plaats. Ook een +PI/PID-rege‐
laar stuurt dan de bijbehorende actor niet
[Dode zone] wordt toegepast bij
aan. De
[2-zijdige] neutralisatie.
een
12.3
Regeling parameter [Set‐
point]
Het setpoint legt vast, naar welke waarde
moet worden geregeld. De regelaar pro‐
beert de afwijking tussen setpoint en wer‐
kelijke waarde (meetwaarde) zo dicht
„0" te houden.
mogelijk bij
[Regeling] instellen
[Dode zone]
[2-zijdige] [Regeling] ,
117