®
Ombouw = Boor = Boorkop
Het grondapparaat waarin de zender past.
Ontvanger
Door ingewijden bij horizontale boringen ook wel locator genoemd. Dit is het draagbare apparaat dat
bovengronds wordt gebruikt om signalen van de zender op te vangen, die informatie te verwerken, en
de status van de zender aan het bedieningspersoneel door te geven. De ontvanger kan tevens met een
telemetriezender worden uitgerust om informatie door te sturen naar een afstandsbeeldweergave bij de
boorinstallatie.
Opstarten
Dit gebeurt wanneer een batterij in de ontvanger of afstandsbeeldweergave wordt gelegd en het
apparaat aangeschakeld wordt. Met het aanschakelen wordt een aantal opstartgegevens op de
beeldschermen in werking gezet. Kalibratie of lokalisatie kan pas worden uitgevoerd wanneer de
opstartprocedure is voltooid.
Opstartprocedure
De opeenvolging van opstartbeelden van de ontvanger met informatie zoals de firmwareversie van de
ontvanger, de dieptematen (inches/centimeters), het voltage van de batterij van de ontvanger (bij 5.07
firmware), het kanaal waarop de ontvanger signalen naar de afstandsbeeldweergave bij de boor zendt;
en een LCD-symbool test.
Positieve lokatielijn (PLL) = loodlijn boven de zender
Samen met het FNLP en/of het RNLP bepaalt deze plaats de positie van de zender in de grond.
Referentielijn
Een uitgestippelde lijn of een aantal punten aan de oppervlakte die over het algemeen het
vooruitgezette pad van de boor volgen (als referentiepunten tijdens het boren). Hoofdzakelijk gebruikt
voor het in beeld brengen van boringen met behulp van het DataLog systeem.
Telemetrie
Het signaal waarmee de ontvanger met de afstandsbeeldweergave communiceert. Er bevindt zich een
telemetriezender in de ontvanger en een telemetrieontvanger in de afstandsbeeldweergave.
Ultrasone afstand = Ultrasone meting = Hoogte boven de grond meting
Nadat men de knop indrukt, wordt de hoogte van de ontvanger boven de grond gedurende 2 seconden
in het benedenvenster weergegeven. De ultrasone meting wordt gebruikt vanwege de verschillende
lichaamslengten van het boorpersoneel. Voor nadere informatie, zie "Ultrasone functie" in het hoofdstuk
over de ontvanger.
Ultrasone functie
Bepaalt de afstand van de ontvanger boven een oppervlak (maximaal 90 inches) en deze "ultrasone
afstand" verschijnt gedurende 2 seconden in het benedenvenster van de ontvanger, telkens wanneer
de knop wordt ingedrukt (nadat het apparaat is opgestart). De zender hoeft voor de ultrasone functie
niet actief te zijn.
Ultrasone instelling
Druk voor de ultrasone instelling de knop éénmaal in en let op het benedenvenster. De afstand die
gedurende 2 seconden verschijnt, wordt van de totale magnetische afstand afgetrokken. De ultrasone
instelling kan men ongelimiteerd herhalen zonder dat dit de kalibratie beïnvloedt. De ultrasone meting
wordt gebruikt vanwege de verschillende lichaamslengten van het boorpersoneel.
Ultrasone transductors
Sensoren die in de 2 openingen aan de onderkant van de ontvanger zijn geplaatst, en dienen om de
hoogte van de ontvanger of de ultrasone afstand te meten.
®
DigiTrak
Mark III Bedieningshandleiding
Glossarium
73