Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Kalibreren Met De Zender Op Geringe Diepte In De Grond; Lokatiepunten Markeren Met Grondantenne Richtlijn - DCI DigiTrak Mark III Bedieningshandleiding

Lokalisatiesysteem voor gerichte boringen
Inhoudsopgave

Advertenties

®
de diepte af. Wanneer de diepten gelijk zijn (binnen een marge van 2 inches [5 cm]), dan is de kalibratie in
orde. Wanneer de diepten meer dan 2 inches verschillen, dan zijn de metingen onbetrouwbaar en dient
de kalibratie opnieuw te worden verricht.
Kalibreren met de zender op geringe diepte in de grond (< 10 ft / 3 m)
Indien opnieuw gekalibreerd dient te worden terwijl de positie van de zender op geringe diepte (minder dan
10 ft – 3 m) in de grond is, kan een aangepaste eenpuntskalibratieprocedure worden uitgevoerd. Hierbij
moet de signaalsterkte van de zender in de ombouw op 10 ft bekend zijn (u dient altijd de signaalsterkte
diepte te weten bij het uitvoeren van een eenpuntskalibratie).
Plaats de ontvanger parallel aan de zender op een afstand die dezelfde signaalsterkte als tijdens de meest
recente eenpuntskalibratie afgeeft, terwijl de zender in de grond is (op een diepte van minder dan 10 ft).
Om dit te bereiken houdt u de knop ingedrukt en plaatst u de ontvanger verder weg of dichterbij de zender
tot u een signaalsterkte (linker bovenvenster) gelijk aan de eenpuntskalibratiesignaal. Zet de ontvanger op
de grond en maak de eenpuntskalibratieprocedure af. Wanneer de zender echter dieper dan 10 ft ligt,
moet een tweepuntskalibratie worden uitgevoerd.
Voorbeeld: Wanneer u ziet dat de signaalsterkte tijdens de laatste eenpuntskalibratie een waarde van 560
aangeeft, verplaats dan de ontvanger parallel aan de zender op een afstand die eveneens een waarde van
560 geeft en vervolg de procedure voor een eenpuntskalibratie. Let op dat deze procedure niet werkt
wanneer u dieper dan 10 ft boort. In dat geval moet een tweepuntskalibratie worden verricht of u kunt,
indien een extra zender beschikbaar is, daarmee kalibreren tot een afstand die overeenstemt met een
signaalsterkte van 560 (of wat de signaalsterkte als tijdens de meest recente eenpuntskalibratie afgeeft)
en ga dan verder met boren met dezelfde zender in de grond.
Bij toepassing van deze aangepaste procedure gaat u ervan uit dat de zender in de grond nog steeds
dezelfde signaalsterkte afgeeft als bij de laatste eenpuntskalibratie. Bij beschadiging of oververhitting van
de zender mag men echter niet blindvaren op
deze aangepaste procedure.
Lokatiepunten markeren
met grondantenne richtlijn
Om de belangrijke lokatiepunten (het voorste
negatieve lokatiepunt of FNLP; het achterste
negatieve lokatiepunt of RNLP; en de positieve
lokatielijn of PLL) nauwkeurig te bepalen, dient
de verticale as (richtlijn) welke door het midden
van
de
beeldvensters
grond/lokatieantennes splitst (zie de tekening
rechts) te worden gebruikt. Markeer de plaats
waar deze as de grond snijdt. Deze loodlijn
dient tevens als de as waar de ontvanger
rondgedraaid kan worden voor de bevestiging
van het FNLP en het RNLP (voor nadere
informatie, zie "Methode voor bevestiging van
de positie" in het hoofdstuk over lokalisatie).
®
DigiTrak
Mark III Bedieningshandleiding
loopt
en
de
Midden van
beeldschermen
Voorzijde van
de ontvanger
Plaats merkteken
recht op de
grond neer
Grondantenne richtlijn
Ontvanger
Richtlijn
Diepte/lokatie
antenneschroeven
17

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave