2.6.1 Functie
De droogloop beveiliging is uitsluitend actief als het
motortoerental zich binnen het bereik van het maxi-
mum toerental tot het maximum toerental minus
-1
1000 min
bevindt, zie afb. 5.
Normaal gesproken bedraagt het maximum toerental
-1
10.700 min
. Dit toerental is echter te wijzigen in het
R100-display 12.4.8 Max. toerental. De vermogens-
grenswaarde voor droogloop die in het display
12.4.6 Droogloop stop wordt ingesteld, dient op het
ingestelde maximum toerental te worden aangepast.
Wijziging van de gewenste waarde:
De gewenste waarde kan met de R100 in display
12.1.1 Gewenste waarde of 12.4.2 Externe
gewenste waarde worden gewijzigd. Op deze manier
kan het toerental van de pomp relatief ten opzichte
van het maximum toerental worden verlaagd. De
pomp wordt niet tegen droogloop beschermd indien
het actuele toerental zich niet langer binnen het
bereik van het maximum toerental tot het maximum
-1
toerental minus 1000 min
bevindt, zie afb. 5.
Toerenregeling op basis van constante druk:
Bij toerenregeling op basis van constante druk is de
droogloop beveiliging actief, aangezien het toerental
zich bij deze regelmethode binnen de hiervoor ver-
eiste gebied bevindt.
Curve voor het opgenomen vermogen van de
pomp:
De curve toont het opgenomen vermogen ten
opzichte van het pomptoerental.
$IE
Vermogenscurve pomp
Opgenomen vermogen
van de pomp
Watt
-1
Max. toerental
Max. toerental
7.000 min
-1
-1000 min
ingesteld in display
12.4.8
2.7 Instellingen
In dit onderdeel vindt u een overzicht van de rele-
vante R100-displays en instellingen.
Raadpleeg hoofdstuk 12. CU 300 met R100 voor een
gedetailleerde beschrijving van de R100-displays.
Elk afzonderlijk display is voorzien van een nummer
dat verwijst naar het hoofdstuk waarin het display
wordt toegelicht.
2.7.1 Vereiste R100-instellingen
Als het maximumtoerental van de pomp met meer
-1
dan 1.000 min
verlaagd is, dient de waarde voor de
droogloopstop veranderd te worden. Voor het veran-
deren van de droogloopbeveiliging dient dit als volgt
met de R100 te worden ingesteld:
8
12.4.7 Droogloop
beveiliging
12.4.6 Droogloop
stop
Instellen van de vermogensgrenswaarde voor
droogloop (droogloopstop):
1. Start de pomp tegen een gesloten pers.
2. Lees het opgenomen vermogen (P
3. Bereken de vermogensgrenswaarde voor
4. Stel die waarde in in het R100-display
2.8 Beschrijving van de drainagefunctie
Ingestelde
vermogensgrenswaarde
Als de pomp lucht aanzuigt, daalt het opgenomen
voor droogloop
vermogen van de pomp.
Indien het opgenomen vermogen van de pomp onder
de vermogensgrenswaarde voor droogloop daalt die
Pomptoerental
in het R100-display 12.4.6 Droogloop stop is inge-
steld, wordt de pomp uitgeschakeld.
Tijdens drainage knippert het groene signaallampje
in de On/Off druktoets op de CU 300. Dit geeft weer
dat de pomp is uitgeschakeld.
2.8.1 Toepassingen
De drainagefunctie is te gebruiken voor toepassin-
gen waarbij de pomp vaak droogloopt, bijv.
• Verpompen van water in bronnen met een lage
opbrengst.
• Verpompen van water in bronnen of op bouwter-
reinen voor verlaging van het grondwaterpeil.
Display
R100-instelling
Stel "Droogloop beveiliging"
in op "Actief".
N.B.: Voor sommige toepas-
singen kan het noodzakelijk
zijn de functie "Droogloop be-
veiliging" te deactiveren. Dat
wordt via dit display uitge-
voerd. De vermogensgrens-
waarde voor droogloop die in
display 12.4.6 Droogloop
stop is ingesteld, wordt gede-
activeerd.
Zie afb. 5.
Stel de vermogensgrens-
waarde voor droogloop in, dit
is voor het uitschakelen bij
droogloop.
Zie "Instellen van de vermo-
gensgrenswaarde voor
droogloop (droogloopstop)"
verderop in deze paragraaf
en hoofdstuk 13. Technische
specificaties.
R100-display 12.2.5 Opgenomen vermogen en
energieverbruik.
droogloop, P
x 0,9 [W].
1
12.4.6 Droogloop stop.
) af in het
1