NL
6.
Bewaking van foetusparameters
6.1
Preliminair
Zorg dat de transducers en transducerriemen schoon en gereed voor
gebruik zijn. Controleer in het bijzonder de transducers op scheuren of
tekenen van beschadiging. Raadpleeg ook de reinigingsinstructies in
hoofdstuk 15.
1. Schakel Team3 in.
2. Controleer de printer (indien voorzien). Zorg dat er voldoende papier is.
3. Controleer de printerinstelling (FHR offsets, Tweelingen rasters).
4. Voer desgewenst de patiëntengegevens in.
5. Om gebruik te maken van de Dawes-Redman CTG analyse moet de
zwangerschapsduur worden ingevuld alvorens de printer/recorder te starten.
6.2
Ultrageluid bewaking
1. Sluit de groene transducer aan op de groene stekker die gemarkeerd is met FHR1
op Team3. Op het hoofdscherm wordt het ULT1 gebied actief.
2. Palpeer de buik om de ligging en positie van de foetus te bepalen.
3. Zorg dat de patiënt zich comfortabel voelt in een halfliggende of zittende houding.
Plaats de riem rond de buik en maak deze vast over de transducerknop.
4. Breng een ruime hoeveelheid Aquasonic-geleidingsgel aan op de kop van de
transducer. Plaats de transducer op de buik over de plaats van de foetus. Beweeg
deze traag totdat het typische hoefslaggeluid van het hart van de foetus te horen is.
5. Als er een goed signaal verkregen wordt, toont de Team3 de FHR. Controleer of
het pulslampje van het hart van de foetus bij iedere hartslag van de foetus knippert
en of de FHR zich onderscheidt van de hartslag van de moeder die gemeten wordt
aan de pols van de moeder (of via andere middelen). Noteer de hartslag van de
moeder op het grafiekpapier.
6. Sluit de gebeurtenismarkering van de foetus aan op de stekker op het zijpaneel.
Leg aan de moeder uit hoe en wanneer deze gebruikt kan worden. Merk op dat
een time-out tussen het indrukken van de knop verhindert dat markeringen continu
worden gegenereerd.
46
Transducer en
riembevestiging
Gebruiksaanwijzing