JPEG-opnamen bijsnijden
Het bijsnijdkader verplaatsen
z
Gebruik de pijltjestoetsen < V > om het kader verticaal en horizontaal te
verschuiven. Verplaats het bijsnijdkader tot het gewenste beeldgebied
binnen het kader wordt weergegeven.
De kanteling corrigeren
z
U kunt de kanteling van het beeld corrigeren met ± 10°. Draai aan het
instelwiel < 5 > om < c > te selecteren en druk vervolgens op < 0 >.
Terwijl u de kanteling controleert aan de hand van het raster, draait u
aan het instelwiel < 5 > (in stappen van 0,1°) of tikt u op de linker- of
rechterpijl (in stappen van 0,5°) in de linkerbovenhoek van het scherm
om de kanteling te corrigeren. Druk na het corrigeren van de kanteling
op < 0 >.
De positie en grootte van het bijsnijdkader kan veranderen, afhankelijk van de
o
hoek ingesteld voor de kantelcorrectie.
Wanneer een bijgesneden opname wordt opgeslagen, kan deze niet opnieuw
o
worden verkleind of bijgesneden.
Gegevens over de AF-puntweergave ( = 352) en stofwisdata ( = 161)
o
worden niet toegevoegd aan de bijgesneden opnamen.
338
4
Controleer het beeldgebied dat
moet worden bijgesneden.
Draai aan het instelwiel < 5 > om
z
< b > te selecteren.
Het beeldgebied dat moet worden
g
bijgesneden, wordt weergegeven.
5
Sla de opname op.
Draai aan het instelwiel < 5 > om < W >
z
te selecteren.
Selecteer [OK] om het bijgesneden
z
beeld op te slaan.
Controleer de bestemmingsmap en het
z
beeldbestandsnummer en selecteer
[OK].
Als u nog een opname wilt bijsnijden,
z
herhaalt u stap 2 t/m 5.