58
7.7.1
Bijzondere aanwijzingen voor het
praktisch gebruik
Omdat de hoeveelheid verspoten vloeistof
automatisch aan de hand van de opgegeven afgifte
(liter per ha) wordt geregeld, zijn rijsnelheid en
pomptoerental over een groot bereik vrij te kiezen.
De pompcapaciteit is afhankelijk van het toerental
waarmee de pomp wordt aangedreven. Het
pomptoerental (tussen 350 en 550 t/min) moet
voldoende hoog zijn om een toereikende
volumestroom naar de spuitdoppen te garanderen en
een voldoende roering te bewerkstelligen. Hierbij
moet men rekening houden, dat bij een hogere
rijsnelheid meer spuitvloeistof getransporteerd moet
worden.
Voor men gaat spuiten, moet men voor de juiste
dosering, rekening houden met de gegevens voor de
toegepaste dopgrootte verkregen uit de spuittabel
voor bij de gewenste afgifte behorende spuitdruk en
rijsnelheid.
Indien bij een te hoge rijsnelheid en een te laag
pomptoerental de gewenste afgifte niet bereikt wordt,
verschijnt op het display een alarmteken en klinkt
een alarmsignaal. Dit probleem kan men oplossen
door de rijsnelheid te verlagen en het pomptoerental
te verhogen.
,
Tijdens het spuiten er op letten, dat de
spuitdruk niet meer dan +/- 25 % van de
voor
de
spuitdruk afwijkt
Voorbeeld:
Bij een nagestreefde spuitdruk van bijv. 3,2 bar
kan tussen 2,4 en 4,0 bar gespoten worden .
,
Om zeker te zijn van een optimale
behandeling bij een zo gering mogelijke
milieubelasting, mag men nimmer buiten
het drukbereik van de gemonteerde
doppen spuiten. Zo loopt bijvoorbeeld
het drukbereik van de "05" spuitdop van
1,0 tot 5,0 bar.
Bij de bedieningspanelen "G" en "K" moet voor de
dopgrootte toegestane spuitdruk op de manometer
worden afgelezen.
Indien het bedieningspaneel "GG" als extra
uitvoering met een digitale drukaanduiding is
uitgevoerd, dan wordt de maximaal toegestane
spuitdruk voor de gemonteerde doppen automatisch
gecontroleerd en op SKS aangegeven.
Bij het gebruik van "AMATRON II A" wordt het
toegestane drukbereik van de doppen in het
gegevensblok "Machine" ingevoerd. Komt tijdens het
spuiten de druk buiten het ingestelde bereik, geeft de
computer een optisch en akoestisch alarmsignaal.
UF SB 233.2 - 04.03
In bedrijfstellen
behandeling
ingestelde
7.7.1.1
Tankinhoud bedraagt nog maar ca. 100 l
-
De programmaschakelaar van de stand "Auto" op
"Handbediening" zetten indien de tankinhoud nog
slechts 100 l bedraagt.
,
Bij dit lage vloeistofniveau kan door
klotsen
en
aangezogen. Dit veroorzaakt wervelingen
bij
de
doorstroommeter
meetgegevens onbetrouwbaar worden.
-
Wanneer de tank weer opnieuw is gevuld, de
programmaschakelaar weer op de stand "Auto"
omschakelen.
slingeren
lucht
worden
waardoor