ADAPTIVE CRUISE CONTROL
1
2
Plaats van de camera 1
Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt
(door vuil, modder, condens enz.).
Plaats van de radar 2
Zorg ervoor dat het radargebied niet wordt
geblokkeerd (door vuil, modder, sneeuw of
een slecht gemonteerde nummerplaat voor)
of wordt geraakt, gewijzigd (bijv. met auto-
lak) of afgedekt door accessoires aan de
voorzijde van het voertuig (bijv. op de grille
of het logo, enz.).
2.104
(2/14)
3
7
4
6
5
Bedieningsknoppen
3 Uitschakelen van de functie (de inge-
stelde snelheid blijft in het geheugen) (0).
4 Veilige afstand instellen.
5 Adaptieve snelheidsregelaar - hoofdknop
voor stoppen/starten
6 Inschakelen, opslaan en verlagen van de
kruissnelheid (SET/-).
7 Schakelaar om de kruissnelheid te ac-
tiveren en te verhogen of om de kruis-
snelheid (RES/+) uit het geheugen op te
roepen.
11
10
Weergaven
8
Controlelampje van de adaptieve
snelheidsregelaar.
9
Opgeslagen kruissnelheid.
10
Opgeslagen veilige afstand.
Voorligger.
11
.
Het gebied rond de radar en
camera moet schoon worden
gehouden en in dit gebied
mogen geen manipulaties
worden uitgevoerd om de goede werking
van het systeem te waarborgen.
8
9