BRANDSTOFTANK
(2/5)
Dieselmotor
Gebruik uitsluitend dieselbrandstof die
overeenkomt met de indicaties op de sticker
aan de binnenkant van het klepje 1.
Benzinemotor
Gebruik uitsluitend ongelode benzine.
Het octaangetal (RON) moet conform de ge-
gevens zijn die op de sticker van het klepje 1
staan ➥ 6.7.
Controleer na het tanken, of de dop en
het klepje gesloten zijn.
1.128
Tanken van brandstof
Wanneer het contact uit is, steekt u het vul-
pistool zo ver mogelijk naar binnen voor-
dat u met tanken begint (spatgevaar). Houd
hem in deze stand tijdens het tanken.
1
Als het vulpistool automatisch is afgeslagen,
mag u nog maximaal twee liter brandstof bij-
vullen.
Let er op dat bij het tanken geen water bij de
brandstof komt. Het klepje 1 en zijn omge-
ving moeten schoon blijven.
bijzonderheid
Bij het stoppen van de auto gedurende on-
geveer 3 maanden moet u brandstof toe-
voegen om te voorkomen dat de brand-
stofpomp beschadigt.
Om dit te doen, met het contact uit, vult u
ten minste 5 liter bij. Start vervolgens de
motor om de pomp in werking te zetten en
de brandstof in het brandstofcircuit te ver-
versen.
Als het niet mogelijk om ten minste 5 liter
brandstof toe te voegen vanwege het brand-
stofpeil in de tank, rijd dan door tot de tank
de gewenste capaciteit heeft.
Benzinemotor
Schade die ontstaan is als gevolg van het
tanken van loodhoudende benzine wordt
niet door de fabrieksgarantie gedekt.
Om te voorkomen dat er per ongeluk lood-
houdende benzine wordt getankt, heeft de
vulhals een nauwe doorlaat met een veilig-
heidssysteem waarin alleen een vulpistool
met loodvrije benzine past.
Als u brandstof wilt tanken,
zet u de motor uit (dus NIET
stand-by bij voertuigen met
de STOP and START-functie):
u moet het contact UIT zetten. ➥ 2.4,
➥ 2.7.
Risico van brand.