Hoofdstuk 7 – Instellingen werktuig
Als bij het binnenrijden van de keerstrook naar een bespoten gebied
secties te vroeg worden uitgeschakeld, waardoor een bepaald gebied
onbespoten blijft, betekent dit dat de uitschakeltijd te lang is en moet
worden verkort.
Voorbeeld: Het voertuig besproeit met een snelheid van 18 km/u en het
gemiste gedeelte is ongeveer 1 m. Bij 18 km/u wordt er 5 meter per
seconde gesproeid (18/3,6 = 5,0). De uitschakeltijd moet dus met 1 (m)
/ 5 (m/s) = 0,2 s. worden verkort.
Als er bij het verlaten van een keerstrook een gedeelte is gemist:
Als bij het verlaten van de keerstrook naar een onbespoten gebied
secties te laat worden uitgeschakeld, waardoor een bepaald gebied
onbespoten blijft, betekent dit dat de inschakeltijd te kort is en moet
worden verlengd.
Voorbeeld: Het voertuig besproeit met een snelheid van 27 km/u en het
gemiste gedeelte is ongeveer 2 m. Bij 27 km/u wordt er 7,5 meter per
seconde gesproeid (27/3,6 = 7,5). De inschakeltijd moet dus met 2 (m) /
7,5 (m/s) = 0,27 s. worden verlengd.
Als er bij het binnenrijden van een keerstrook overlap wordt
geconstateerd:
Als bij het binnenrijden van de keerstrook naar een bespoten gebied
secties te laat worden uitgeschakeld, waardoor er een in een bepaald
gebied overlap ontstaat, betekent dit dat de uitschakeltijd te kort is en
moet worden verlengd.
Voorbeeld: Het voertuig besproeit met een snelheid van 18 km/u en de
overlap is ongeveer 0,5 m. Bij 18 km/u wordt er 5 meter per seconde
gesproeid (18/3,6 = 5,0). De uitschakeltijd moet dus met 0,5 (m) / 5
(m/s) = 0,1 s. worden verlengd.
Als er bij het verlaten van een keerstrook overlap wordt geconstateerd:
Als bij het verlaten van de keerstrook naar een onbespoten gebied
secties te vroeg worden ingeschakeld, waardoor er in een bepaald
123