Hieronder worden maten vermeld die worden gebruikt in het systeem:
Baanbreedte: Meet de werkbreedte van het werktuig (dat wil zeggen
l
de breedte van het gebied dat wordt bewerkt tijdens één gang van
het werktuig).
Werklengte: Lengte van het begin tot het einde van het werkgebied
l
van de giek. Samen met de maaibreedte definieert deze het
'werkgebied'. Dit is het gebied waarover product wordt aangebracht
voor de betreffende giek.
Overlap: Meet de breedte van de overlap tussen twee aangrenzende
l
ronden.
Werktuigmarge: Meet de afstand tussen het aankoppelpunt en de
l
wielen van het werktuig.
Marge van werktuigwielen: Meet de afstand tussen de wielen en het
l
werkgebied van het werktuig.
Inline-marge: Meet de excentrische marge van het werktuig ten
l
opzichte van het aankoppelpunt. Voer een positief getal in als het
werktuig naar rechts wordt verschoven en een negatief getal als het
naar links wordt verschoven.
Spoormarge: Meet de afstand tussen het aankoppelpunt van de
l
aanhanger en de wielen van de aanhanger.
Marge van aanhangerwielen: Meet de afstand tussen het
l
aankoppelpunt van het werktuig en de wielen van de aanhanger.
Opmerking:Als het werktuig beschikt over meerdere spuitbomen, moet
de spuitboom die zal worden ingezet voor geleiding worden
geselecteerd uit de selectielijst BOOM VOOR GELEIDING. Dit bepaalt
de baanbreedte (afstand voor de geleidingslijnen). De geometrie van het
werktuig moet voor elke giek worden ingesteld op de genummerde
tabbladen.
4. Als het werktuig is gescharnierd en over actieve besturing beschikt,
selecteert u Werktuig
optie Werktuigmodel. Deze instelling zorgt dat de ASC nauwkeurig
Hoofdstuk 7 – Instellingen werktuig
en selecteert u Actieve besturing in de
119