Gedrag bij werkzaamheden in de buurt van elektrische bovenleidingen
Gedurende werkzaamheden met de machine in de buurt van elektrische bovenleidingen en rijdraden (bijv. tram-
draden) moet tussen de graafmachine met zijn aanbouwdelen en de leiding een minimale afstand volgens de na-
volgende tabel worden aangehouden.
boven 1 kV
boven 110 kV
boven 220 kV
Indien de veiligheidsafstanden niet kunnen worden aangehouden, moeten de bovenleidingen na overleg met de
eigenaren of exploitanten ervan spanningsloos worden geschakeld en tegen opnieuw inschakelen worden bevei-
ligd.
Bij benadering van bovenleidingen moet met alle mogelijke werkbewegingen van de machine rekening worden
gehouden.
Tevens kunnen bodemhobbels of het schuin zetten van de machine de afstand verkleinen.
Wind kan de bovenleidingen laten uitzwaaien en hierdoor de afstand verkleinen.
Bij vonkoverslag zo nodig met geschikte maatregelen de gevarenzone met de machine verlaten. Indien dit niet
mogelijk is, de bestuurdersplaats niet verlaten, naderende personen voor het gevaar waarschuwen en de uitscha-
keling van de stroom regelen.
Gedrag bij werkzaamheden in de buurt van aardleidingen
Voordat met uitgravingen wordt begonnen, moet de ondernemer resp. de voor de werkzaamheden verantwoor-
delijke persoon controleren, of zich in het geplande werkgebied aardleidingen bevinden.
Indien aardleidingen aanwezig zijn, moeten de positie en het verloop van de leidingen met de eigenaren of exploi-
tanten van de leidingen worden vastgesteld en de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen worden vastgelegd.
Indien onverwachts aardleidingen worden gevonden of beschadigd, moet de gebruiker onmiddellijk de werkzaam-
heden onderbreken en de verantwoordelijke persoon op de hoogte brengen.
64
Nominale spanning [V]
tot 1 kV
tot 110 kV
tot 220 kV
tot 380 kV of bij onbekende nominale spanning
Bedrijf
Veiligheidsafstand [m]
1,0 m
3,0 m
4,0 m
5,0 m
R5515-8144-6
01/2018