Systeemconfiguratie
De instellingen Auto weergave configureren
U kunt diverse functies uitvoeren binnen de set-up
Auto weergave. Met de volgende instellingen
worden de algemene instellingen beschreven voor
de pagina Auto weergave. Zie Parameters voor
weergave configureren op pagina 281 voor
gedetailleerde informatie over het instellen van de
weergavekenmerken van een parameter.
De beschikbare instellingen configureren
In de volgende stappen verwijzen de letters tussen
haakjes naar het diagram voor de set-up Auto
weergave (zie pagina 279).
1 Open de set-up Auto weergave (zie
pagina 276).
2 Selecteer de weergavemodus door een van de
volgende twee knoppen naast de
Weergavemodus te selecteren:
– Auto (B) om de modus Auto weergave te
selecteren (zie pagina 47).
– Handmatig (C) om de weergavemodus
Handmatig te selecteren (zie pagina 47).
3 Selecteer de knop Curven (E) om te bepalen
hoeveel curven er in het venster voor
parameterselectie kunnen worden
geselecteerd (N). Het aantal curven dat voor
selectie beschikbaar is, hangt af van de
aangeschafte software- en hardwareopties:
– Zonder opties, zijn de volgende curven
beschikbaar: 10 curven voor de C500. 12
curven voor de C700.
– Met de opties, zijn de volgende curven
beschikbaar: 1 tot 16 curven.
Selecteer de knop Lay-out (F) en selecteer
vervolgens Links of Rechts (standaard) om te
bepalen of de curven links of rechts van de
parametervakken worden weergegeven.
280
Gebruiksaanwijzing Infinity Acute Care System - Bewakingstoepassingen SW VG1
4 Selecteer de knop Drukoverlap aan/uit
(standaard) of de knop Uit (G) om de modus
Drukoverlap in of uit te schakelen. Deze functie
werkt alleen als de drukvormen worden
weergegeven in aangrenzende kanalen.
5 Selecteer de knop Parametervakken (H) en
gebruik de draaiknop om het gewenste aantal
parametervakken voor weergave te selecteren.
De beschikbare selecties zijn: Uit, 1, 2, 3
(standaard), 4, 5, 6.
6 Selecteer de knop Lay-out (I) en selecteer
Boven of Onder (standaard) om vast te leggen
of de parametervakken langs de onder- of
bovenrand van het scherm moeten worden
weergegeven.
7 Selecteer de knop Splitscreen (J). De
beschikbare selecties zijn: Geen (standaard),
Trendtabel, Ventloops, ST-parameters, ECG
alle weergeven, ECG/vent, ECG/ST.
Als u 'Geen' selecteert, bevat het
bewakingsgebied alleen real-time parameters.
Met iedere andere selectie wordt het
bewakingsgebied verdeeld in twee vensters. In
het rechtervenster worden altijd de real-time
parameters weergegeven. De linkerzijde kan
een van de volgende items bevatten:
trendtabel, ventloops, ECG alle afleidingen
weergeven, ECG/Vent, ECG/ST. ZieCockpit
Scherm in de modus Splitscreen op pagina 49
voor meer informatie.
8 Selecteer de knop Mini-trends (K) om de
minitrendweergave in of uit te schakelen of een
trendweergavetijd te selecteren (zie pagina 50).
De beschikbare selecties zijn: Uit, 10 min,
15 min, 20 min, 30 min (standaard), 45 min,
1 u, 90 min, 2 u, 6 u, 12 u, 24 u.
9 Selecteer de knop naast de knop Werkbalk
aan (standaard) of Uit (M) om de set-
upwerkbalk voor auto weergave in of uit te
schakelen (zie pagina 280).