sTUUrWIeL/sTUUrBeKraCHTIGInG
1
stuurwiel
Hoogte- en diepteafstelling
Trek aan de hendel 1 en zet het stuurwiel in
de gewenste stand. Duw tegen de hendel
om het stuurwiel te blokkeren.
Controleer of het stuurwiel goed is vergren-
deld.
Voer, om veiligheidsredenen,
deze afstellingen uitsluitend uit
als de auto stilstaat.
stuurbekrachtiging
Laat bij draaiende motor het stuurwiel niet te
lang in een uiterste stand gedraaid staan om
beschadiging van de stuurbekrachtigings-
pomp te voorkomen.
Bij stilstaande motor of bij een storing in
het systeem blijft het mogelijk het stuur-
wiel te draaien. Er moet meer kracht
gezet worden.
Zet nooit de motor af tijdens het
rijden: bij uitgeschakelde motor
is er geen stuurbekrachtiging.
1.41