ACHTERUITRIJCAMERA
1
Werking
Bij het inschakelen van de achteruitversnel-
ling geeft de camera1 (die zich op de vijfde
deur bevindt) de omgeving achter de auto
weer op het instrumentenpaneel met twee
tekeningen 2 en 3 (bewegend en vast).
Dit systeem wordt gebruikt met behulp van
de tekeningen (bewegend voor de verplaat-
singsrichting, vast voor de afstand). Als de
rode zone bereikt is, gebruikt u de afbeel-
ding van de bumper om nauwkeurig te stop-
pen.
(1/2)
2
NB:
– afhankelijk van de auto, kunt u sommige
parameters instellen. Raadpleeg de ge-
bruiksaanwijzing van het multimediasys-
teem;
– zorg ervoor dat de achteruitrijcamera niet
bedekt is (vuil, modder, sneeuw, ...).
3
De bestuurder moet altijd op zijn hoede
blijven voor plotselinge gebeurtenissen
die tijdens het rijden zich kunnen voor-
doen: let dus altijd op of er een bewe-
gend obstakel is (zoals een kind, dier,
kinderwagen, fiets) of een te klein of
smal obstakel is (grote steen, dun paal-
tje) tijdens de manoeuvre.
Deze functie is een extra hulp-
middel. De bestuurder moet
altijd opletten en blijft verant-
woordelijk.
2.37